K
De Soldaten-Pastoor Pater Henricus Verbraak, SJ.
Aalmoezenier van het K.N IL. te Atjeh
van 28 Juni 1874 tot 23 Mei 1907
m
Geheel rechts pastor H. Verbraak met officieren te Toengkoep (1885). In het midden
de latere Generaal van Ham, in Lombok gesneuveld. Links van hem aan zijn voeten
diens zoontje, die bekendheid verkreeg in de oorlog tussen Engeland en Transvaal.
8
Wie op de een of andere manier in contact komt met de geschiedenis van het K.N.LL. te Atjeh, zal al
spoedt de namen ervaren van Kareltje van der Heyden, J. B. van Heutsz, G C E van Daafc»,
H. N. A. Swart, om maar enkele van de „grands capita.ns" te noemen, waarvan de namen dehistorie
van Ned. ïndië èn van Nederland sieren. Men wordt dan getroffen door het tot, daeen leven:skracfh 8|e
en gezonde natie in zijn diepste nood altijd de mannen opbrengt, waaraan het behoefte heeft En naast
deze mannen van groot allure treft ons dat er twee bij uitstek mannen der vrede - waren, die hun
naam wisten te plaatsen, doch ongewild, op één lijn met deze ïllustre personen.
Dit waren de 39 jarige Pater Henricus Verbaak
S. J., die op 28 juni 1874 te Olehleh voet aan wal
zette als aalmoezenier van de troepen in Atjeh
en de 26 jarige godsdienstleraar Ds. Iz. Thenu,
die eerst in 1896 aankwam.
Vele paralellen zijn te vinden in hun beider levens.
In dit artikel zal het gaan om Pater Verbraak,
en we hopen later nog eens te kunnen terugkomen
op de niet minder merkwaardige persoon van Ds.
Thenu, de soldatendominee, zoals Pater Verbraak
de soldatenpastoor werd genoemd.
Pater Verbraak was voortgekomen uit een welge
steld gezin te Rotterdam en als oudste zoon zijn
vader verloor hij op 12-jarige leeftijd zou hij op
geleid worden voor de graanhandel, voorbestemd
om het familiebedrijf over te nemen en te leiden.
Zijn liefste wens was echter om toe te treden tot
de geestelijke stand, en zo zien wij hem, nadat
zijn moeder uiteindelijk hem de toestemming had
gegeven, op 27-jarige leeftijd in het Ravensteinse
klooster der Jezuiëten treden, waar hij de religieuse
gelofte aflegde. 19 September 1869 werd hij tot
priester geweid en in 1871 aangesteld tot kapelaan
in de St. Ignatiuskerk te Nijmegen. In de zomer
van 1872 werd hij benoemd tot Apostolisch missio
naris in Ned. Indië, waarmede zijn liefste wens
vervuld werd. Op 24 augustus 1872 vertrok hij per
S.S. Conrad en werd na aankomst te Batavia te
Padang geplaatst, om uiteindelijk in 1874 naar
Atjeh te worden overgeplaatst, waar hij zijn le
vensbestemming vond en er 33 jaar onafgebroken
vertoefde, slechts onderbroken door één tweemaan
delijks verlof naar Java.
Zijn taak was een gigantische! Maar een last, die
met opgeruimdheid gedragen wordt, wordt licht.
Men bedenke, dat in 1874, enige maanden na de
2e expeditie, onder Lt. Gen. van Swieten, het leger
een geheel ander beeld vertoonde dan wij in deze
tijd gewend zijn. De soldij was minimaal, evenals
het pensioen, Het leger bestond uit een allegaartje
van avonturiers van diverse nationaliteit, met daar
naast de inheemse soldaten, welke hoofdzakelijk
bestonden uit Ambonezen, Menadonezen, Javanen
en Soendanezen. Beri-Beri, dysentrie en cholera
teisterden de troepen. Het voedsel was op zijn
minst genomen uitermate eentonig en bestond in
hoofdzaak uit rijst met zoute vis, dan wel zoute
vis met rijst, nu en dan onderbroken door een half
cendenci. Sociale voorzieningen, daar had men nog
nooit van gehoord. Een omgang buiten de kampe
menten met beschaafde burgers bestond er niet,
noch gezelligheid in de samenleving in de telkens
wisselende bivakken. Altijd gebonden door de nood
zakelijke band van strenge discipline. Het lot van
de soldaat was hard en vol ontberingen; geen won
der dan ook dat jenever en alles wat daarmede
gepaard ging, dikwijls de enigste kans bood, om
voor een ogenblik dit leven te vergeten. Hard en
vol ontberingen, was het leven voor een ieder
daar in Atjeh.
Toen hij in Atheh aankwam bestond zijn „pasto
rie", gelegen binnen de Kraton, uit een bamboe
hutje van 5 bij 4 meter. Dit was gebouwd boven
graven van Atjehers die aan cholera waren ge
storven, en die men bijgevolg met de nodige haast
ondiep begraven had. Bij het vegen van de sum
mier vastgestampte aarden vloer, kwamen her
haaldelijk doodsbeenderen te voorschijn en bij voch
tig weer werd de Pater maar al te dikwijls onpas
selijk van de lijkenlucht.
Een grote verbetering was de overplaatsing der
pastorie naar een vleugel van een nieuw gebouwd
bamboe officiersvcrblijf, waarin ook Zondags Kerk
kon worden gehouden.
Het duurde echter nog tot 1884 alvorens de eerste
„steen" kon worden gelegd voor een meer solide
kerk met pastorie, welke 15.000 zou kosten.
De helft daarvan was reeds bijeengebracht door
allerlei giften, terwijl het restant uit hettrak
tement van de pastoor zou worden betaald.
In Atjeh voet aan wal zettend, was hij voor vele
soldaten geen onbekende meer, want hij was twee
jaar te Padang werkzaam geweest, terwijl in de
eerste jaren van hier uit de troepen naar Atjeh wer
den gedirigeerd, of bij ziekte en voor reconva
lescentie daarheen werden gestuurd. Talrijke anec-
doten circuleerden dan ook reeds over hem, wat
zijn populariteit bewees. Een tweetal zullen wij hier
vertellen. Met al de kracht en voortvarendheid
betrok hij, hoewel nog geen aalmoezenier zijnde,
ook de R.K. militairen in zijn pastorale activitei
ten, hetgeen in deze kringen nu niet bepaald met
uitbundig enthousiasme werd begroet.
Onder voorwendsel te ver van het brandspuithuisje,
dat tot kerk diende, gebivakkeerd te zijn werd de
pastoor verzocht dan maar een rijtuig te sturen
als hij zo gaarne wilde dat zij in de kerk kwamen.
Dat doet'ie toch niet, werd onder grote hilariteit
vastgesteld. Doch ziet, het rijtuig verscheen keurig
op tijd en goede raad was toen duur. Maar „Jan
was niet onder één hoedje te vangen! In plaats
van naar de kerk te rijden begaven zij zich naar
het etablissement van Minah, waar ze met een
paar aardige meiskes de zondagmorgen in gepaste
vrolijkheid doorbrachten, om hierna met het tijtuig
door de pastoor betaald welvoldaan in het
bivak terug te keren.
Nu zal dat g r met deze hemeldragonder wel
afgelopen zijn. Maar dit was echter niet het geval,
want Pastoor Verbraak verscheen de volgende dag
in het bivak, alwaar hij met grijnslachjes buiten
gewoon vriendelijk werd ontvangen. Wat hadden
zij die rok nu eens heerlijk tuk gehad!
Toen echter bleek, dat de pastoor de betaling van
het rijtuig uit eigen mond door een warme
maaltijd over te slaan had gespaard, sloeg de
stemming van minachting over in waardering, voor
al omdat hij het gebeurde niet gerapporteerd had.
Het door de barre omstandigheden dicht geschroei
de soldatenhart ging open voor deze oprechte pries
ter en effende voor hem de weg, waarlangs zijn
opofferende liefde de zielen bereikte die van toen
af aan hem hun geestelijke nood toevertrouwden.
Maar hij oogstte aanvankelijk maar weinig rijpe
vruchten en het bleef slechts bij wieden.
Als werktuig diende op zekere dag de troepencom
mandant, die ter gelegenheid van Maria Hemel
vaart voor de R.K. militairen zondagse dienst ge
lastte. Dit viel in goede aarde en werd in de voor
avond duchtig gevierd, zo maar een vrije dag, dat
had die magere zieltjesjager hem toch maar goed
geleverd, die wist tenminste wat een soldaat toe
kwam!
Maar in de vroege morgen van deze kerkelijke
feestdag werden geheel onverwacht en tot veler
onsteltenis de R.K. gelovigen op de appelplaats
verenigd en marcheerden gezamelijk onder de tonen
der stafmuziek kerkwaarts, waar zij met „rotten
links' de deur van het tijdelijke Godshuis werden
binnen geloodst, terwijl de officier van Piket de
wacht bij de uitgang betrok.
Het middel lijkt ons wellicht wat al te kracht
dadig, doch het doel werd bereikt, want onder de
indruk van het opdragen der plechtige Hoogmis
werd het verbroken contact tussen de Kerk en
haar leden blijvend hersteld.
Ook in Atjeh ontbrak het niet aan humor, dank
zij de gevatheid van de Pastoor. Zo gebeurde het
eens. dat hij te paard van een bezoek aan de pos
ten in de Kraton terug kwam en de commandant
van de „Muilezel Batterij" ontmoette, die tot hem
zeide: „hoor eens pastoor, nu moet U niet trach
ten de Heiland te overtreffen.' „Hoe zo?" was de
wedervraag. „Wel die bezocht destijds stad en
land op een ezel en niet op een paard. Een paar
seconden stilte. Daarna zei Verbraak: „Dan zal
ik voortaan bij U moeten aankloppen, want ezels
vindt men hier alleen bij de artillerie.
Hij volgde de bewegingen der troepen overal. Trok
ken de bataljons ver het land in, dan trok hij ze
achterna of vergezelde ze. Bleven ze in de gecon
centreerde linie, dan ging hij van post tot post.
Zijn kleding bestond dan uit een vrij korte toga
waar de zwarte broekspijpen onder uit staken.
Wanneer hij bij officiële plechtigheden verschij
nen moest, droeg hij een langere toga van fijner
laken en een donker gestreepte broek. Dit was zijn
„gala kostuum en hij was daar zo zuinig op dat
dit kledingstuk ongeveer de leeftijd bereikt heeft
van Verbraak's verblijf op Atjeh. Over zijn grote
zwarte hoed niet te spreken, die hij 24 jaar lang
gebruikte, 5 maal liet vernieuwen en overtrekken
en die lief en leed met hem heeft gedeeld.
Op zijn reizen belastte hij zich met allerlei bood
schappen, zodat hij wel eens het hoofd van een
bestel- en verzendkantoor geleek.
Behalve het werk te Kotaradja en Olehleh ging
hij eens of tweemaal per jaar voor enige maanden
op dienstreis in de Moekims langs de westkust
en de zeeposten.
Aft»
fBSSllfe!
4