spijtoptanten
in Indonesië
Tï ft
Msiasaa ispeitkTgr.
«et feèrfctèt fa A> 1m>
Br&évan TjalieRobinson waardig
^besloten met MffiMME JJ0NBL.3
iMft wiiw
spijtapliutStü
g 11o n118
9
HIT MM» M SNEN U MKT VltMiCTM j
tl\/i MMM;KM»TCN tJ.SAM SWtfcN «II MKT vkukmkn
K U <f i.t N K t 1i 3 34 3 k
S iKMiil der
ct Ar<#/
\o NT£
M N A SSI
S'l
m s: t eni:
f N D c<
N 5? 0 5'
VERZAMELING
De Heer Broekarts is een hartstochtelijk verzame
laar van lepeltjes, knopen, insignes en clubspeldjes.
Met veel moeite en pijn had hij van ons een Tong
Tong lepeltje losgekregen een Nassilepeltje is
makkelijker te krijgen, nl. te koop om bij zijn
verzameling te voegen. Nu kan een mens al die
honderden lepeltjes in een doos stoppen en ze om
de zoveel tijd eens gaan tellen en bekijken.
De heer Broekarts doet dat anders. Van elk le
peltje wordt zorgvuldig herkomst en doelstelling
nagegaan en zo nodig lectuur over het betreffende
onderwerp nageslagen. Dan wordt iedere nieuwe
aanwinst met bijpassende attributen op een kaart
geplakt, zodat, als ze op een expositie tentoon
gesteld worden, de belangstellende kijker meteen
ook de achtergrond van elk lepeltje te weten kan
komen.
Wij vestigen de aandacht op de meer dan originele
manier waarop een en ander „versierd is, Ons
trof de stralende zon met als middelpunt ons de
vies Trouw-Branie-Ondernemend. De heer Broek
arts, die nooit in Indonesië is geweest, heeft
dit waarlijk goed aangevoeld. Ook wat Nassi be
treft heeft hij de meest essentiele opschriften weten
te bemachtigen.
Mocht iemand in het bezit zijn van bovenge
noemde voorwerpen en hij wil die opruimen, denkt
U dan aan de heer M. J. Broekarts, Charlotte
de Bourbonstraat 266, den Haag.
Hij zal U er erg dankbaar voor zijn.
PANTOEN
Tinggi goenoeng kampoeng melajoe
Sacoen pelèkat dari Palembang
Ibarat boeroen ditjabang kajoe
Gampang diliat, soesah dipègang
pelékat Coromandelse
ibarat gelijkenis
Vervolg van pag. 8
Zo reisde hij eens mede in een met meel beladen
grobak, als onderdeel van een vivrestransport be
geleid door 400 bajonetten en 5 stukken veldge
schut op weg naar Glè-Kambing. Nauwelijks op
weg zijnde ontstond een verwoed vuurgevecht met
de Atjehers, die het transport de doortocht
trachtten te beletten. Hij kwam veilig, maar niet
met roem doch met meel overladen^ vanwege de
stukgeschoten meelzakken, te Glè-Kambing aan.
waar de „Witte pastoor" met hartelijk gejuich
werd ontvangen.
Toen het tijdperk van de geconcentreerde linie was
aangebroken, werd het leven op de posten die
Kotaradja omringden, dodelijk vervelend, en de
komst van Pastoor Verbraak was dan ook im
mer voor allen een feestelijke gebeurtenis. Eens
op een dag maakte hij een praatje met de kok
van de post en liet zich ontvallen, dat hij vroeger
zo veel van zuurkool hield. „Dat treft ge pastoor,
want het vivres-transport heeft pas blikken zuur
kool aangebracht, vandaag nog zult ge er van
eten." Zo gebeurde het en hij liet het zich goed
smaken. Maar hij kreeg toch „des Guten zu viel
want op elk der 15 posten die hij verder bezocht,
werd hij onthaald op zuurkool, daar de kok van
iedere post aan zijn collega van de volgende gete
lefoneerd had: „als ge de pastoor eens goed wilt
doen, trakteer hem dan op zuurkool, zegt het
voort."
Langzamerhand w7erd de toestand binnen de ge
concentreerde linie bijna onhoudbaar, de Atjehers
drongen meer en meer op, dagelijks vielen er do
den en gewonden, terwijl cholera en beri-beri de
troepen teisterden en demoraliseerden. Onbevreesd
begaf zich Pastoor Verbraak zich temidden van
de cholerapatienten in de hospitalen, waar hij
hulp en bijstand gaf, aan een ieder die dat ver
langde, onverschillig zijn geloof. Toen, 29 Maart
1896, werd het verraad van Toekoe Oemar te
Kotaradja bekend, en bracht diepe verslagenheid
onder de reeds zo sterk gedeprimeerde troepen.
Maar reeds 7 april arriveerde de nieuwe bevel
hebber, de generaal Vetter, die de verdedigings
oorlog veranderde in een aanvalsoorlog. De zo
bloedige periode van de strijd tegen Toekoe Oemar
was aangebroken.
wordt vervolgd)
WHAT'S IN A PLACE..,?
De zondagen in Indië.
Wie heeft daar geen prettige herinneringen aan?
De gezellige ontbijttafel, de vroege wandelingen
in de frisse bedauwde tuin of zo maar in pyama
op sloffen een praatje met de buurman op straat,
een kopje koffie op het platje genietend van zons
opgang.
Wij, kinderen in hansopjes op de stoep en aan
„Ajo kinderen aankleden beste pakean, mooiste
gesteven jurk met veel kantjes en strookjes. Pa
spierwitte „djas-toetoep". Ma hoed met bloemen
veel bloemen - en een japon met wonderbaarlijk
veel rijen knoopjes.
Naar de kerk daarna kleine koempoelans, ge
bruikelijke ngommongans meelopers naar huis
voor een kopje koffie.
Ons grote huis altijd gastvrij open net zo het
grote smeedijzeren hek - - zonder „awas andjing
erop. Hèèl wijd open voor iedereen, ook voor be
delaars. Mijn moeder zocht naar een oplossing
voor deze laatste groep mensen. Zij vergiste zich
namelijk in de drukke rol als gastvrouw, welke
bedelaar zij al dan niet uit haar sleutelmandje
met klein geld had gegeven.
Eerst kwam er een strompelend (pintjang), een
ogenblik daarna „blind" met begeleidster. Dan
de begeleidster met baby en kinderen en daarna
enkel de kinderen.
„Minta Njonja kasian Njonjaaa".
Gelukkig vond zij er een prachtoplossing voor en
de zondagsgemoedsrust werd erdoor in ere her
steld.
Zaterdags werd er voor vijftig man extra eten ge
kookt en zondags werden er heerlijke porties in
pisangbladeren verpakt naar een dichtstbijzijnde
warong gebracht.
Daar had mijn moeder een afspraakje gemaakt
met de eigenaresse, iedere bedelaar een kopje kof
fie en kwee2 bij de nassihap te geven en de reke
ning eind van de maand te presenteren.
Op zondagen kregen de bedelaars dan te horen
„ik geef niets, ga je hapje bij Bok Wongso halen
De toeloop werd zo naar aller tevredenheid gere-
geld.
Na enkele zondagen viel het echter op, dat de kin
deren en logeetjes aan de rijkelijk voorziene mid
dagdis gezeten, met lange tanden aten.
„Ik lust niet meer Mamma' „Neen Tante, ik heb
niet zoveel trek Ik eet nooit veel Oom klonk
het dan.
De reden werd door mijn moeder onder vier ogen
aan baboe dalam gevraagd.
„Loh njonja, de non ,eet met de logees en vrien
dinnen zondags tussen de bedelaars in bij Bok
Wongso
So what's in a place?
Yvonne W.
HAAR EERSTE KETAN-GERECHT
In een Tong Tong las ik met genoegen het ver
haal over „Mijn eerste ajam boemboe roedjak".
Dit deed me weer eens denken aan hetgeen mijn
vader ons eens vertelde op één van die avonden,
die een verjaardag in onze familie vooraf ging. t
Was nl. bij ons de gewoonte, dat mijn broertje en ik
die avond bij mijn ouders in bed mochten slapen.
Mijn broertje lag tussen hen in en voor mij werd
een divan tegen het lits-jumeaux aangezet en de
klamboe werd aan mijn kant ingestopt. Mijn
ouders gingen die bewuste avond dan ook vroeg
naar bed en vertelden in het donker om beurten
over hun jeugd, wat wij uiteraard het liefst hoor
den. We kregen op één van die avonden het
volgende verhaal.
Mijn ouders waren nog maar heel pas getrouwd
en bewoonden hun eerste huisje op Soerabaia. Mijn
moeder meisje van 17 en zó van de schoolban
ken wilde haar jonge echtgenoot vergasten op
ketan met klapper en goela djawa. Ze was druk
bezig geweest in de middag-uren, terwijl mijn va
der z'n middagdutje deed en toen eenmaal thee
tijd aangebroken was presenteerde ze hem vol trots
haar product.
Met een „wat een verrassing" hapte hij gretig
van de ketan, maar bleef ineens verschrikt met
een mond vól naar haar kijken. Mijn moeder vroeg
verwachtigsvol: „Smaakt het lekker liefje?; mijn
vader antwoordde met volle mond (hij kon de wel
erg kleverige ketan niet weg krijgen!) „heerlijk!!"
Dit is naar mijn weten de enige keer dat ik mijn
moeders kookkunst hoorde hekelen. We leven nu
45 jaar verder en ook hier gaat het gezegde op:
„alle indische vrouwen kunnen goed koken.
LOESJE
UIT: ONZE STEM IEV-ORGAAN
Nasi-Goreng
De heren J. W. van Mansvelt en G. A. Mans
veld hebben tijdens hun verlof in Nederland van
de Directie der Rotterdamsche Lloyd weten ge
daan te krijgen, dat voortaan op de mailschepen
dier Maatschappij eiken Zaterdag „nasi-goreng"
wordt verstrekt, terwijl op andere dagen der week
s' eds rijst op verzoek verkrijgbaar wordt gesteld.
Voor de bijspijzen moet echter zelf worden gezorgd.
(Uit: I.E.V.-orgaan „Onze Stem", jaargang 1923,
blz. 483)