De Atjeh-Tram (Deel 1) J.C.H. Door kwaadwilligen uitgevoerde spoorvernieling 6 De Atjehtram is een zuiver oorlogskind. Voor het grjotste deel is zij aangelegd en jaren lang geëxploiteerd geworden in overwegend vijandig land onder omstandigheden die heel anders waren dan die waaronder elders werd gewerkt en waarvan degenen, die ze niet hebben meegemaakt, zich nauwelijks een voorstelling kunnen maken. Zij kan daardoor bogen op een bij uitstek interessante geschiedenis. Maar ook uit technisch oogpunt biedt zij veel belangwekkends, want met haar 511 km lengte bij een spoorbreedte van 75 cm behoort zij ongetwij feld tot de langste tramwegen. Bovendien is zij ge heel op vrije baan gebouwd, en ziet zij er meer uit als een spoorweg dan een tramweg. Ook bevat zij een ca 30 km zware berglijn, met enige diepe ravijn overgangen, die uitgevoerd zijn op een destijds nog niet in Indië toegepaste werkwijze, als brug gen op scharnier (slinger) en trestlepijlers, terwijl in de vlakte o.a. de overbrugging van de Koeala Simpang werd uitgevoerd als kraagliggerbrug. Na zware strijd viel op 24 januari 1874 de Kraton in onze handen bij de 2e Atjeh-expeditie. De sultan moest vluchten en stierf aan de cholera. Het beoogde contract kon daardoor niet worden geslo ten en besloot men om zich in Groot Atjeh blij vend te vestigen en het sultanaat op zijde te zetten. Op 31 januari 1874 werd Groot-Atjeh tot Gouver- nementsgebied geproclameerd. Het besluit om ons blijvend in Groot-Atjeh te vestigen bracht met zich, dat Kotaradja moest worden ingericht tot een militair- en bestuurscentrum, waartoe aldaar be langrijke bouwwerken moesten worden uitgevoerd. Alles wat hiervoor nodig was, als voor de ver pleging van de troepen en werklieden, wier totaal ettelijke duizenden beliep, moest van overzee wor den aangevoerd, omdat het land zelf niets op leverde. Hoewel er een stapelplaats was aangelegd aan de monding der Atjeh rivier, en het goede renvervoer naar Kotaradja per prauw geschiedde over de Atjeh-rivier, was er geen sprake van een veilige aanlegplaats voor de zeeprauwen of lichters, terwijl de Atjeh-rivier ook niet onder alle omstandigheden bruikbaar was. Aan de eerstaanwezend genie-officier, de majoor Leers, komt de eer toe het plan te hebben opge steld, om door middel van een spoorweg van 4 KM lengte van Kotaradja naar Olehleh, hierin te voorzien. In Olehleh lag een compagnie en men zou dan aldaar een zeehoofd bouwen. Generaal Pel bracht het voorstel over aan de Gouverneur- Generaal, die de 26 ste juni 1874 zijn goedkeuring daaraan hechtte. De spoorlijn Olehleh Kotaradja was hiermede geboren en hieruit zou later de Atjehtram ontstaan. Op 12 november 1876 kan de lijn over haar gehe le lengte in exploitatie worden genomen, en de breedte der spoorlijn bedroeg toen 1.067 M.was aan gelegd en in exploitatie bij de Genie en heeft on schatbare diensten bewezen, zowel aan de militaire troepen als later aan het civiele bestuur. Intussen waren de krijgsverrichtingen met goed gevolg voortgezet en begonnen wij de toestand in het bezette gebied van Groot-Atjeh meester te worden. Bij een bezoek van de Gouverneur-Gene raal in Maart 1877 maakte e.e.a. zo n goede in druk op hem, dat het hem toeleek dat de tijd van een agressieve politiek voorbij leek en dat nu een van verzoening daarvoor in de plaats kon komen, temeer daar de bevolking een zekere toe nadering begon te vertonen. Al spoedig zou blijken dat zulks op een vergissing berustte. Een inval in juni 1878 in het bezette gebied noopte weer tot aanvallend optreden. De Gouverneur van Atjeh, aan wien deze taak ten deel viel, was generaal Karei van der Heyden, door de Atjehers genoemd de „eenogige generaal", een man waarvoor zij het diepste ontzag hadden. Van der Heyden kweet zich schitterend van zijn taak, en einde 1879 was alle verzet gebroken. Het bezette gebied werd uitgebreid tot voorbij Indrapoeri (Glé Kambing), gelegen aan de Atjeh rivier op ca 23 KM van Kotaradja. Groot-Atjeh kon worden beschouwd als onderworpen, en in 1880 viel er geen schot! De goedgezinde bevol king wist zich beschermd. Dit eiste echter een sterke bezetting verdeeld over een groot aantal posten. In januari 1880 werd door de Kapitein der Genie W. Cool een plan op gesteld, waarin om de gewijzigde dislocatie der troepenmacht in Groot-Atjeh met minder troepen te kunnen doen geschieden, de spoorweg Olehleh- Kotaradja zou worden doorgetrokken tot Glé Kam bing, een traject dat ca 23 km lang zou zijn, waarin geen belangrijke kunstwerken in zouden voorkomen. Dit drong des te meer daar de weg Kotaradja-Glé Kambing zich in allerbedroevenste staat bevond en geheel opnieuw verhard moest wor den, wat ook aanzienlijk zou kosten. Generaal van der Heyden bracht het voorstel aan de Indische Regering over, doch had er geen succes mede. Hoe het ook zij, ware de lijn dadelijk door getrokken, toen hij daarom vroeg, dan zou de Atjeh- oorlog heel anders zijn verlopen! Wij zouden ons dan nooit in 1885 hebben teruggetrokken in de geconcentreerde linie en ons jaren achtereen daarin smadelijk hebben opgesloten. De rust onder het krachtige bestuur van Gene raal van der Heyden, deed bij G. G. van Lansberge opnieuw de gedachte opkomen, dat het nu tijd werd voor de invoering van het burgerlijke be stuur. In maart 1881 werd de generaal van zijn functie ontheven naar de Atjehse opvatting betekende dit „verbanning" en volgde hem op de gewezen Resident van Palembang Pruijs van der Hoeven, in de functie van Gouverneur van Atjeh. Hierbij werd gebroken met het beproefde oude stelsel om het civiel bestuur in handen te leggen van de militaire bevelhebber totdat de toe standen geheel normaal waren, wat op dat ogen blik geenzins het geval was, daar ons gezag nog uitsluitend steunde op onze militairen. De invoe ring van het burgerlijk bestuur bracht mede, dat de spoorweg Olehleh Kotaradja ook onder bur gerlijk bestuur kwam, hetgeen met ingang van 1 januari 1882 plaats vond. Tevens werd uitvoering gegeven om het nu tramweg genoemde traject door te trekken tot Glé Kambing, waarbij tevens werd bepaald dat de spoorwijdte slechts 75 cm zou be dragen instede van 1.067 M, zulk i.v.m. de colonne- weg, die maar 6 M breed was en dus een vrij gedeelte van 3.45 M zou overlaten. Het baanvak Olehleh-Kotaradja zou dan ook op 75 cm ge bracht worden. De eigenlijke aanleg ging veel minder vlot dan het ter beschikking komen van het rollend mate riaal als gevolg van de politieke toestand, en het duurde tot de tweede helft van 1883 voor met de aanleg kon worden begonnen. Wegens verschil van inzicht was intussen in Maart 1883 Pruijs van der Hoeven afgetreden, en werd opgevolgd door La ging Tobias. Deze vond de toestand in Atjeh hope loos verslechterd, en hoewel de Landvoogd het hoog wenselijk achtte dat de tram werd doorge trokken tot Glé Kambing, dorst men dit toch niet aan en werd besloten te gaan tot Anagaloeng ca 10 km dichter bij Kotaradja. In maart 1884 kwam de Gouverneur-Generaal van Rees opnieuw op bezoek. Hij vond de toestand dusdanig onrustig, dat hij opdracht gaf niet ver der te gaan met het doortrekken dan tot Lamba- roe, dat slechts 8 km van Kotaradja ligt. Dit baanvak kwam 1 augustus 1884 in exploitatie, en tevens was nu de spoorwijdte Olehleh-Kotaradja teruggebracht op 75 cm. en heette de lijn nu: Staatstoomtramweg in Atjeh, of kortweg: de Atjeh tram. Steeds groter werden de moeilijkheden om ons in het gebied Groot-Atjeh te handhaven en in de geheime zitting van 16 en 17 juni 1884 werd door de Staten-Generaal toestemming gegeven om het be zette gebied prijs te geven en ons terug te trekken op Kotaradja, dat door een gesloten postenketen zou worden omgeven, terwijl de kunststaatjes zouden worden geblokkeerd. De „geconcentreerde linie" was geboren, en het civiele bestuur kwam weer in handen van de militairen. Een ceintuurbaan liep langs deze postenlinie en werd door drie straal- banen verbonden met Kotaradja, nl. de lijn Kota radja - Lambaroe, de lijn Ketapang Doewa en Lamjong beiden met Kotaradja verbonden, ter wijl die van Lamjong nog een zijtak had naar Pa- kan Kroëng Tjoet. Het Militair Hospitaal te Pantai Perak was met een zijlijntje verbonden met de straalbaan naar Lamjong. Alle zieken en gewonden konden dus per trein naar het Hospitaal worden geëvacueerd, ter wijl men ook verbinding had met Olehleh. Een vrije, geheel opengekapte strook van 1000 meter omgaf de gehele linie. De troepenmacht bedroeg ca. 5000 man, of nagenoeg een zesde gedeelte van het gehele Indische leger! In Indrapoeri, dat zo lang door ons bezet was geweest, werd T. Moehamed Dawoet een zoon van de laatste sultan, meerderjarig verklaard en tot sultan uitgeroepen, en daarmede had het verzet een officieel hoofd gekregen. Het moreel der troepen zakte zienderogen, desertiën kwamen bijna iederen dag voor, de gezondheidstoestand was slecht, dank zij de beri-beri, die hevig woedde. De tram- en telefoonlijnen waren het geliefkoosde doel der verzetsleiden. Als voorbeeld moge dienen dat in 1889 meer dan 51 km telefoondraad ver loren ging! Een gedeserteerde artillerist leerde de Atjehers om door granaatmijnen de tramlijn te vernielen. Men gebruikte toen pantserwagens die men liet vooraf gaan door een losse locomotief. In de avond van 28 september 1889 werd de brug tussen het blokhuis Lamara en de post Lampene- roet in brand gestoken en een der landhoofden door een granaatmijn vernield. De herstelling moest geschieden onder dekking van maar liefst twee bataljons infantrie en een batterij bergartillerie. Het baanvak Lamreng Lambaroe had dusdanig te lij den van de vernielingen, dat in oktober 1889 het werd opgebroken. In plaats daarvan kwam de straal baan Lamreng Bringin. wordt vervolgd)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 6