RAAR MAAR WAAR
AZEtLE
HONDSDOLHEID
EN KAMPRETS
„SAFAFOENJASALAH
8
Ti m*.
LOPEN LICHTER
Oom, de doekoen.
Hij was een doodgewone Sinjo; een kleine Boeng
wat zijn pangkat betreft, maar een grote Kei op
het gebied van Primbons en aanverwante onder
werpen. Door zijn grote kennis van de Primbons
en andere Javaansche tellingen voor de berekening
van de goede en slechte dagen om te verhuizen,
de goede en slechte tijdstippen om te planten, om
verloren voorwerpen op te sporen, enz. was hij
in de kring waar hij werkzaam was en ook daar
buiten bekend als de „DoekoenDoor collega's,
ondergeschikten en kennissen werd hij „Oom" ge
noemd.
Voor de jacht beschikte hij over een speciale
Primbon, die hij jarenlang aan de praktijk heeft
getoetst en opgetekend in zijn „Boekoe-pienter".
Hierin waren tal van aanwijzingen te vinden met
betrekking tot de jacht, zoals: de goede en slech
te dagen, de uren, waarin men grote kans heeft
op buit: de ligging van het jachtterrein (Oost,
West, Noord of Zuid)de aard van dat terrein
(vlak, heuvelachtig, moerassig, nabij een rivier,
enz.), het geslacht van het dier, dat men even
tueel zou neerleggen en nog vele voor een jager
zeer belangrijke dingen. Dat alles heeft hij met
groot geduld en ijver moeizaam opgetekend en
waar nodig met schetsjes verduidelijkt; alles
naar eigen ervaringen.
Voor elke jacht was hij tè vinden, voor zo ver
zijn dienst dat toeliet. Viel er een schot, dan no
teerde hij het tijdstip, waarop dat schot gevallen
was om later te informeren: waar geschoten werd,
in welke richting, was het schot dodelijk of was
het dier alleen maar gewond en daarna wegge
lopen; was de buit een mannetje of wijfje en di
verse andere dingen, die voor hem van belang
waren. Daarna nam hij het terrein, waarop ge
schoten werd, goed in zich op.
Thuisgekomen „reconstrueerde" hij de genoteerde
gevallen en tekende alles op in zijn Boekoe-pien-
ter, eventueel met bijvoeging van zijn conclusies.
Oom beschikte over twee jachtgeweren: een dub
belloops Sauer haangeweer caliber 12 en een
Mauser-6 mm. 5 schoten repeteer. Dit laatste had
hij voorzien van een zelfgemaakte knaldemper,
vervaardigd van een leeg Ovomaltineblikje. Hij
schoot met Long-Rifle Super-X patronen. De
knal werd door de demper gereduceerd tot zach
ter dan die van een windbuks.
Het liefst ging hij „Posteren" met zijn tjies. Was
Oom dan een scherpschutter, dat hij met een 6
mm op jacht ging? Neen, helemaal niet. Op de
schijf was hij een matige schutter en dan nog
met „steun", maar op jacht wist hij een goed ge
bruik te maken van zijn fameuze „Primbon oen-
toek memboeroe binatang" en daardoor was hij
zeker van zijn schot.
„Kaloek soedah nasibnja, moesti dapat" zei hij
dikwijls.
Je moet bij hem niet komen met het woord „scherp
schutter".
„Scherpschutter op jacht? Bestaat niet. Als
scherpschutter op de schijf, een dood ding, boleh
djadi. Maar op levende wezens, neen! Tjoba, gestel
je bent op de drijf en je ziet op 50 meter een
tjèlèng in volle ren. Je pakt je Mauser legt aan
en schiet. Flarrrr! MampoesssKopschot!
Denk je dan, dat je een scherpschutter bent?
Tida njo, tida. Waarom een andere keer je gaat
posteren. Komt een sloeber op 5 meter. Je legt
aan met je donderbus caliber 12 met 9 lopers.
(Advertentie)
Je trekt af. Bledoengnang Hij smeertem! Kena
of Ioepoet, ik weet niet, maar in elk geval niet
op de plaats rust. Hoe kom datBeloem
temponja, njo. Het is nog niet de tijd voor dat
beest om dood te gaan.
Maar voor dat varken op 50 meter wel, daarom
dia mampoes. Nasib. Scherpschutter? Tai-koet-
jing". Aldus zijn commentaar.
Enkele sterke staaltjes van Oom s kunnen volgen
hier onder.
We hebben twee soorten Indische jagers: de
zuiver technische en de „bijgelovige" (over
de onweidelijke jagers spreken wij natuurlijk
niet!). De „zuiver technische" jager beoefent
de jacht uiteraard als Geluk (zie: Ortega
y Gasset: Het geluk van het jagen"), maar
dan verder uiterst exact: met een grondige
kennis van de natuur en een perfecte kennis
van vuurwapens.
Maar Indië kent ook de „bijgelovige jager",
zoals dat Westers genoemd wordt. Alleen
wie veel gejaagd heeft of met jagers om
gegaan, weet dat er op de jacht veel „won
deren" gebeuren, die schouderophalend als
„toeval", „pech", „ongelooflijk geluk" opzij
geschoven (kunnen) worden, maar door an
deren beschouwd en onderzocht worden als
een bovennatuurlijk gebeuren, waarin toch
wel systeem te vinden is. Waar of niet waar,
het blijft aan typisch aspect van de Indische
jacht en we vinden het leuk, er in Tong-
Tong van te kunnen vertellen.
T. R.
Hoeveel oud-Indischgasten hebben zich niet het
hoofd gebroken over de vraag, hoe hondsdolheid
toch zou kunnen ontstaan. Het enige antwoord is
altijd geweest: door de beet van een dolle hond.
Maar hoe de eerste hond dol werd? Een in
heems geloof meent: „Door het eten van het
cadaver van een slang".
Hoe dan ook: eerst nu schijnt het raadsel opgelost
te worden. In „Time" van 29 september staat er
een heel artikel over. Nadat eerst hondsdolheid
was geconstateerd bij iemand die door een vleer
muis gebeten was, en later bij iemand die persé
niet door een hond en ook niet door een vleer
muis gebeten was, maar wel met vleermuizen om
gegaan was, werd in een aantal vleermuizen-spe
lonken een uitgebreid onderzoek ingesteld.
De resultaten waren ontstellend. Niet alleen bleek
bij de vleermuizen hondsdolheid welig te tieren,
maar zelfs excrementen, de grond in de spelonk,
bleken zwaar geïnfecteerd te zijn. Alle in de grot
gebrachte proefdieren kregen zonder uitzondering
hondsdolheid! De wetenschap komt niet gauw tot
een uitspraak en de experimenten gaan nog steeds
door, maar het lijkt nu heel waarschijnlijk dat
menige arme kamponggladakker, schuilend onder
een emper, en ge-.,djiprat" door Mas Kampret,
dol geworden is. En de rillingen lopen ons over
de rug als we denken aan menige kampret, die
door ons schooljongens in een lucifersdoosje meege
nomen was naar school, „zo maar voor de lol" en
later weer losgelaten. Het had ons het leven kunnen
kosten!
Wat we ons alleen in verbazing afvragen is dit:
waarom heeft men in het zo onderzoekingslustige
oude Indië, waar zo menig raadsel door privé
speurwerk is opgelost, nooit iets achter de kam
pret gezocht? Of is het wel gebeurd, maar nooit
serieus onderzocht?
De slechte richting
Vier jagers, waaronder Oom, hadden elk 3 dagen
verlof gevraagd en gekregen, namelijk Maandag,
Dinsdag en Woensdag. Afgesproken werd, dat
men Zaterdag na afloop dienst zou vertrekken. De
jachtplaats: de dessa Koeripan, in de buurt van
Soekapoera, ten Zuiden van Probolinggo.
Men vertrok omstreeks 2 uur nm in twee HD's
met zijspan van uit Soerabaja. In Bangil werd
even gestopt voor een koppi-es. Op eens zei Oom:
„Wah, ik heb vergeten toen op de kalender te
kijken. Wij hebben eigenlijk op een andere dag
verlof moeten vragen, want we gaan nu in de
verkeerde richting. Morgen is Zondag-V/agé en
volgens mijn „itoengan" moeten we naar het
Noorden op vlak terrein jagen. Nu gaan we naar
het Zuiden, de bergen op, dat betekent: „Kos-
song". (leeg, geen buit).
„Nonsens!" zei een van de jagers. „Massa, wij
met tervieren en vier dagen voor de boeg, massa
we schieten niks?"
„Pertjaja tidaknja, terserah" zei Oom (Geloof het
of geloof het niet, dat ligt geheel aan jezelf).
Oom kreeg gelijk. Zaterdag-avond ging men pos
teren: resultaat nihil. Zondag ngloejoer, ook niets.
Zondag-avond weer posteeren, weer niets. En
zo verging het ook de volgende dagen. Woensdag
ochtend werd de terugreis aanvaard.
Vier jagers, ruim 5 dagen op jacht en toch geen
schot gelost. Geloof je? „Een volgende keer beter"
zei Oom.
De goede richting
De volgende keer. Dezelfde jagers vertrokken op
een zaterdag na afloop dienst naar dezelfde jacht
plaats ten Zuiden van Probolinggo. Deze keer
niet met verlof. De bedoeling was om Zaterdag
avond te posteeren en Zondag-ochtend vroeg naar
huis. Vooral héél vroeg, want Zondag was er mo
tor-race in Soerabaja en daar wilden de drie ande
re jagers naar kijken.
Vóór het vertrek uit Soerabaja zei Oom: „Vana
vond is malam Minggoe-Paing, dat is Zuid. Wij
gaan nu naar het Zuiden. Banjak-veel redjeki deze
keer. Tussen 6 en 7 uur; een mannetje".
Inderdaad. Zes uur 55 minuten een schot van een
der jagers. Resultaat: een bakbeest van een zwijn
(mannetje), waarmede vier flinke dragers heel veel
moeite hadden om die te pikollen. Het bleef bij dat
ene varken. Na zeven uur viel er geen schot meer.
Hadji Said al Gafar was op 'n avond met enkele
kornuiten gaan vissen, in de buurt van 'n rivier
mond waar nogal wat krokodillen zaten.
Het was 'n prachtige maanavond, met 'n tropisch
lichte sterrenhemel. Zoetjes deinde en klotste het
prauwtje heen en weer, op 'n spiegelgladde zee.
De mannen zaten bijeengehurkt op 't achterdek
bij het zwakke schijnsel van 'n pelita, en af en toe
viel 'n gedempt woord.
Opééns - een gewéldige klap op 't water, en nóg
een. Bij de derde klap kantelde het vaartuigje,
en alles en iedereen raakte te water. Consterna
tie! Gelukkig had de prauw alleen maar wat wa
ter geschept, en konden de danig geschrokken man
nen weer één voor één aan boord klimmen. Com
mentaar van de heftig gesticulerende Hadji Said:
„Gaffalfegojang Felitamati Safafoenjasa-
lag? Twanallahfoenjasalah!"
GABOEL
De terugreis werd bepaald op de volgende och
tend 4 uur. Oom zei daarvan niets. Hij zat over
iets na te denken of iets te berekenen, want hij
telde dat „iets" op zijn vingers uit.
De volgende ochtend omstreeks 4 uur werd het
varken in een zijspan geladen en was men gereed
om te vertrekken.
„Wah even" zei Oom, „niet eerst vertrekken.
Straks maar om 6 uur. Biar slamet. Dit is een
slechte tijd om te vertrekken".
Protest van de andere jagers. „Als we om 6 uur
vertrekken komen we te laat voor de motor-race!"
„Nou, zoals je wil, maar voorzichtig rijen, ja.
Djangan sampe masoek djoerang!"
„Oké, djangan takoet".
De motoren werden gestart en men vertrok.
Maar nauwelijks een 100 meter verder brak de
veer van de zijspan, waarin het varken was ge
laden.
Wat nu?
„Soedahlah, bind die gebroken veer maar vast met
kawat en dan wachten tot 6 uur" zei Oom. Aldus
geschiedde. Om 6 uur opnieuw gestart en in
één ruk de plusminus 120 kilometer slamet tot
thuis, maar te laat voor de motor-race.
Volgens vertellen woog het zwijn ruim 180 kilo
schoon aan de haak. Geloof je?