Dreigend Gevaar RADIO BOLLAND 10 in ons goddelijk, voormalig Nederlands-Indië, ben ik er nogal eens te fiets op uitgetrokken, diep de binnenlanden in. En zo had ik het plan om ook eens van Menado over de bergenrug van 500 meter hoog vice versa Kema, ten zuiden van de noordelijke slurf van Celebes, te peddelen; een 60 km dagtocht. ,,Het is niet helemaal ongevaarlijk, zulke tochten ver van bewoonde centra als blanke per rijwiel te maken. De bevolking vindt 't al vreemd, als wij in gezelschap zonder materiële bedoelingen bergen beklimmen. ..Tjari apa?", denken ze di rect. Zij kennen geen belangeloos natuurgenot. En als u in uw eentje lopend of op een fiets in afgelegen kampongs verschijnt, dan kunnen ze wel eens vrezen, dat u een vrouwenjager bent, of een kinderdief, en er hoeft er maar één ..Tjoelik!, tjoelik(eigenlijk een „geest, die kinderen de ogen uitsteekt te roepen, om een hele kampong in paniek te brengen. Ze zouden u zó te lijf gaan en ranselen u met liefde dood, als er bijge loof achter zit!" Nou, het leek me wat overdreven voorgesteld. Ik had op mijn dwaaltochten ook bij de primitiefste binnenlanders nooit ook maar iets van wantrou wen opgemerkt op z'n ergst eens de vrees, dat ik een toewan van de belasting zou zijn! maar overigens was ik altijd met onderdanigheid- en dikwijls met welgemeende gastvrijheid ontvan gen, zij het steeds ook met nieuwsgierigheid. Mijlen ver van enig cultuurcentrum had ik mij altijd nog veiliger gevoeld dan in Parijs-bij-nacht. Voor de hint van de Resident erkentelijk, begon ik dus toch maar mijn éénmans-dagtrip van Menado naar Kema. Rustig en lustig mijn rij wiel berijdend ging ik zuidwaarts over de hoofd weg dwars over het uiteinde van de bovenste Cele bes-poot. Op de heen-rit gebeurde er niets emotio neels, behalve, dat de vele ups and downs mij veel meer „ups" van genot verschaften bij het opgaan in de heerlijke natuur en de weldadige stilte alom. Dieren zag en hoorde ik zo goed als niet. Was hieraan schuld de carnivore aard van onze Minahassers? Die heetten immers al, wat maar eetbaar is, weg te schieten. Niet enkel op lekker apenvlces gesteld, zodat zij de families van deze, onze naaste dierlijke bloedverwanten danig uitdunden, zouden zij volgens zeggen in de rim boe behalve vogels en wild ook wel slangen en leguanen om de huid, maar ook om het vlees doodknallen. Er waren in elk geval hele stukken van mijn excursie, die ik in volmaakte eenzaam heid aflegde. Kampongs kwam ik weinig langs. Daar moest ik te fiets zonder twijfel een zeld zaam verschijnsel zijn, maar ik genoot er niet minder om en vrees was verre van mij. Hoe genoot ik, in Kema gekomen, ook van een verrukkelijk zwemfestijn in zee! In het kristal helder water boven een rijke koraalbodem dartel de ik rond in gezelschap van een aantal na mij méé in zee geplonsde knapen, die na afloop van het bad gemoedelijk mij verzekerden, dat alléén- zwemmen daar voor mij veel gevaarlijker zou zijn geweest. „Er plachten ook haaien wel eens te komen." „O!", zei ik met Huizinga. En dan begaf ik mij weer op de terugrit, „nog heel veel mindcr-gevaalijk-alleen". dacht ik. Ach, al gauw kwam die gedachte aan gevaar helemaal niet meer in mij op. Het was knapjes warm in het middag-uur en ik begon m'n kuiten aardig te voelen, opdouwend tegen de hellingen. De trap- tocht viel niet mee, maar ja, een trein terug was er niet, geen enkele auto passeerde en ik moest dus maar moedig verder door de rust en stilte, die op en om de weg hingen. Verlaten leek het bos links en rechts. Zo had ik, klef-transpirerend, al een heel eind afgelegd en was op een lang, recht stuk tussen klappertuinen gekomen, toen ik in de broeierighete middagstilte langs één enkel huisje links aan de weg kwam. Daarvóór zat ge hurkt een schamel-gebroekte en overigens blote „inboorling' Die keek mij strak met grote, boze ogen aan. Wat een gemeen gezicht had ie. „Nou zeg," dacht ik voorbijrijdend, „die smakker is mij allesbehalve welgezind. Nou kan ik mij wel voor stellen, dat zo'n vent door de minste aanleiding „Tjoelik!, tjoelik!"-roepend mij te lijf zou kun nen gaan" Zijn blik gaf mij werkelijk een on behagelijk gevoel. Hij bleef mij ook echt onder zoekend nakijken, terwijl ik, kalm verder rijdend, nu en dan naar hem omkeek. Moedig-kalm was ik, doordat ik in alle onschuld mij te fiets ook veel vlugger „uit de voeten" wist dan die gedjong- kokte kerel. Maar, al moe door heel wat klim men en al zowat halverwege versa Menado, be sloot ik, mede een beetje uitvorsend of zelfs uit dagend, een eind van het huisje en van de man verwijderd, op de berm van de weg te gaan uit rusten. Ik stapte af. legde mijn fiets tegen de kant en ging zitten; daarbij de boosaardige be woner van het eenzame hutje in het oog hou dend. Maar, kijk! die kang stond meteen op! en nee hij ging z'n huisje binnen Haha; was hij soms even bang voor mij als ik voor hem? Neencc, wacht eens: Daar zag ik hem alweer naar buiten komen, nu warempel met een lange pa rang in de hand! „Wel alle donders!dacht ik. „Wat moet dat!?", want met dat vervaarlijke slag wapen liep hij, verdorie, over de weg mijn kant op! Recht op mij af! Sakkerloot! Wat was hij van plan!? Het zag er werkelijk gevaarlijk uit. Ik begon mij door zijn doelbewuste nadering echt onwennig te voelen Maar mijn eer van dood onschuldig, welgezind toerist verbood mij nog om nu maar dadelijk laf voor de vent aan de haal te gaan. Wel hield ik mij gereed om, on gewapend als ik was. tijdig op te springen en te fiets het hazenpad te kiezen. Ik hield de naderen de snuiter scherp in de gaten Hij was al bijna op een dertig meter afstands dichterbij gekomen, toen hij opeens met een rechte hoek de klap pertuin in liep! Om mij van achter aan te vallen?... Ik draaide mij naar hem toe: bleef hem aandachtig volgen, terwijl hij. als argeloos nu en dan naar de klapperboom-kruinen kijkend, een vijftig meter diep de tuin in ging. Welke ma noeuvre was hij van plan toe te passen?.Nu had ik nog gelukkig met hem-alléén te maken, maar als hij er anderen bij ging roepen Nee, kijk!: daar klom hij een klapperboom in: kapte boven een noot afliet zich snel omlaag glijden. en kwam met de klapper op mij af! Ik trachtte onzeker zijn bedoeling te peilen. Vol verwachting klopte mijn hart en ik wachtte wan trouwig zijn nadering af, rechtop zittend, met ge spannen spieren, klaar voor de vluchthaast op het punt van opspringen, de kwaadaardige blik in zijn gelaat al onderscheidend Maar dan, op een korte afstand gekomen .(ik vond 't krankzinnig als hij me kwaad wilde doen en zat nog in afwachting) en de klappernoot om hoog houdend, vroeg de „gevaarlijke" oosterling, even stilstaand: „Wil toewan klapperwater?" Nou moe! Hij wachtte op antwoord. Mijn arg waan klapte in mekaar en beschaamd voelde ik op slag alle vrees in mij wegzinken. Wat een aandoenlijk attent en bar-welkom aanbod! „Ja!, soeka, soeka!' zei ik, volkomen ontspannen, moe, warm en dorstig genoeg om niets liever te wil len dan juist zo'n koele, verkwikkende dronk van zoet klappernat. „Soeka betoel!", verzekerde ik dankbaar; en goedig trad de „wilde"met z'n „gemeen" gezicht nader, met de grote klap pernoot en z'n grote parang. Hij hurkte vóór mij neer met nog boze(?) blikken; (of was dit alleen het uiterlijk van zijn primitieve ernst?). En warempel!: dan kapte hij met enkele kloeke, wel gemikte slagen de groene klapperkop er af (niet mijn kop!), pulkte even met de punt van de lange parang een drink-gat in het blootgekomen, sappig- witte klappervlees en bood mij onderdanig de zware vrucht aan. Zelden heb ik zó lekker en, even vredig als gre tig genietend, in één lange teug gedronken en mijn dorst gelestDe brave keek met nauw-merk- bare voldoening toe, rustig gehurkt bescheiden terzijde zittend, zonder iets te zeggen of te vra gen Deze verrassende afloop van al het „dreigend" ge beuren had nog een grappig slot. Innig erkente lijk voor de gastvrije lafenis en weer vol gene genheid voor alle oosterlingen, zei ik tot mijn weldoener: „Banjak terima kasih!" en toen hij opstond, na de lege klapper aangenomen te heb ben, en weg wilde gaan, „Hé, wacht even. 'k Wil je nog een present geven." „T-a oesah" (Hoeft niet), zei hij verlegen. „Jaja; jawel; kom hier; mari sadja." en ik open de mijn portemonnaie, waarin ik ja, da s waar!: alleen nog maar een blinkende rijksdaalder aafi geld had! Dat zou een enorm bedrag zijn voor de genoten consumptie. Even aarzelde ik; maar zo uitbundig gelukkig, doordat ik heelhuids aan het beangstigend (vermeend) gevaar ontsnapt was, reikte ik gul de grote rijksdaalder aan De man schrok er bijna van; wilde eerst niet aanne men. Dan, weifelend aanpakkend, zei hij: „Wil toewan nóg een klapper?" en op mijn „Neenee, dank je," vroeg hij bezorgd: „Heeft toewan dan voor zich zelf wel genoeg?" „Ja, dit is present voor jou.", antwoordde ik op de typische vraag. Hij ging verbaasd en stralend-dankend voor de fabelachtige remuneratie van zijn weldaad, met een eerbiedige buiging achterwaarts van mij af en keek mij na, toen ik, weer op de fiets gestapt, van hem wegreed Wel vind ik altijd nog het mooist in ons Burger lijk Wetboek o.a. in artikel 2002 de woorden: „De goede trouw wordt steeds voorondersteld." Maar dit geval had mij geleerd, er mijn leven toch niet voor te durven riskeren. Mr. M. J. A. OOSTWOUD WIJDENES Advertentie Stationsweg 143 - Tel. 60.17.03 - DEN HAAG Hét adres voor gramofoonplaten Originele Krontjong en Cowboy o a. nieuwe Gamelanplaten. In samenwerking met 's-werelds meest bekende DISC JOCKEY'S DE NIEUWSTE wereld toppers

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 10