Van Hollandse
Zendelingen-Pioniers
EEN KERSTFEEST
4
Na terugkeer uit Indonesië kwam ik in Den Haag terecht en schreef aan
een oud adres eens een briefkaartje. Want, zoals het zo dikwijls gaat, het
contact van vroeger was verloren gegaan. Het briefkaartje had succes. Een
telefoontje deed me weten, dat de nu 90-jarige kennis uit de Toradjalanden
van Midden-Celebes nog in leven was. Ik zou hartelijk welkom zijn. Ik ging
en had er geen spijt van. Wat een herinneringen werden opgehaald, wat
hebben we vrolijk gebabbeld en hartelijk gelachen.
Oertype Toradja (1930)
Het zou bij dit bezoek gebleven zijn en nooit tot
dit verhaal gekomen zijn, wanneer het toeval niet
had gewild, dat ik een artikel aangetroffen had
over de moed van Amerikaanse zendelingen en
hun vrouwen.
En ik zat weer bij dat oude zendelingenvrouwtje
van 90 jaar, daar aan de Suezkade en dacht: Dan
zal ik nu eens vertellen van de MOED van HOL
LANDSE zendelingen en hun vrouwen. En dan wel
van zendeling Dr. Albert C. KRUYT, helaas reeds
overleden en zijn echtgenote mevrouw J. H. Kruyt-
Moulijn, de Grootvader en Grootmoeder van de
Baree-Toradja's van Midden-Celebes.
De pioniers uit de jaren (1892), toen zij hun arbeid
aanvingen, beschikten nog niet over vliegtuigen,
radio en alle andere voordelen en gemakken van
de tegenwoordige techniek, zij beschikten enkel over
een paar goede benen, over vertrouwen, liefde voor
hun evenmens van welk ras of huidskleur ook
en een vast vertrouwen in hun goddelijke opdracht.
En daarmede hebben ze wonderen verricht, tè
weinig bekend helaas bij eigen landgenoot.
Plaatsruimte noodzaakt mij het bij enkele „flitsen"
te laten, ik hoop ze goed te hebben gekozen.
„18 februari 1892. Toen de conferentie aan het
strand te Poso (aan de Bocht van Tomini) was
afgelopen, ging de heer Jellesma (de Assistent
van Gorontalo) naar boord (van de Zeeduif) terug
en liet mij (de toen 23-jarige zendeling Albert Kruyt
H.) alleen achter onder een honderdtal Posoërs, die
aan het strand vergaderd waren. Ik smoorde on
middellijk sombere gevoelens, die zich van mij
meester maakten Ik oogde de boot na, zo
lang ik kon en zond nog eens in gedachten met
haar mijn groeten over aan mijn vrouw" (die voor
lopig te Gorontalo was-achtergebleven.H.)
Ik heb dit „neerstrijken" van de jonge zendeling
Kruyt dikwijls vergeleken met eigen komen aan
een eenzame kust daar ergens op een der eilanden
buiten Java. Ik was dan vergezeld van vertrouwd
Indonesisch personeel, ging voorzien van alles het
terrein in, waar overal geordende toestanden heers
ten, waar praktisch gevaar was uitgesloten en waar
het enige wachtwoord was: Gezond blijven, niet
meer wagen dan nodig is. En kreeg herendienst
plichtigen of werd geholpen aan vrijwilligers om me
verder te brengen.
Albert Kruyt vond geen herendienst-plichtigen
noch een pasanggrahan (gouvernementsonderdak)
om te overnachten.
Toch bofte hij. Want, zo schrijft hij:
„Een Chinese handelaar te Poso woonachtig,
stond me vrijwillig zijn huisje af, terwijl hij voor
zichzelf een plaatsje inrichtte in zijn rotanloods.
Weliswaar was dat huisje geheel van bamboe
met wanden, die aan de nieuwsgierige menigte
volle vrijheid toelieten om mij gedurende mijn mid
dagslaapje te begluren, maar in de gegeven om
standigheden scheen het mij een paleisje toe, daar
ik gans iets anders had verwacht."
In dat „paleisje" kon Kruyt natuurlijk niet blijven
en met behulp van een bediende van de Chinees
bouwde hij zichzelf een huisje aan de oever van
de Poso-rivier en legde een pad aan naar het
strand waarbij niemand anders hem hielp, doch
waarvan later een ieder gebruik maakte.
D.iar de nieuweling noch als timmerman noch als
grondwerker naar Poso was gekomen en de mensen
niet naar hem toekwamen, diende hij wel naar
hen toe te gaan. En dat op zijn voeten. En hoe!
De mensen woonden in hun tuinen, hoog tegen
de berghellingen en bereikte hij dan zo n hut, dan
was deze dikwijls nog leeg en holden de achter
gebleven kinderen in grote angst er van door. Toch
waren het deze kinderen, die ontdekten dat deze
blanke man een groot kindervriend was en hem
nader tot hun ouders brachten. En ook waren
het de medicijnen welke een prachtig middel bleken
tot nader contact. En op die bezoeken maakte hij
woordenlijstjes en leerde de taal. Want zonder de
kennis van die taal kon zijn werk niet vrucht
baar worden. Geduld was voorlopig het wacht
woord. Geduld en voorbeeld. Zijn concurrente
in het genezen van zieken was de priesteres. Toen
Kruyt eens zon priesteres aantrof in een huis,
dat hij bezocht, sloeg deze hem gade en zijn kennis
van de taal onderschattend, zei zij tegen de aan
wezigen: „Een mooie man, verbazend wit. Kruyt
schrijft: „Ik bloosde".
Eind 1893, dus na 2 jaar, oordeelde Kruyt het
mogelijk, dat zijn vrouw bij hem kwam. Er was
intussen een eenvoudige woning gebouwd. Hij
haalde haar zelf en op Oudejaarsdag 1893 was het
echtpaar verenigd te Poso in gezelschap van hun
te Gorontalo geboren zoontje en 2 Menadonese
onderwijzers. Dat is dus nu 68 jaar geleden!
Van toen af werkten man en vrouw samen ge
durende 10 jaar, tot Moeder Kruyt met haar
kinderen vooruit naar Holland vertrok, 2 jaar daar
na gevolgd door haar man. Deze had er toen
15 jaar zwaar pionierswerk opzitten.
Dr. Albert C. Kruyt, de .Grootvader" der Torad-
ja's, op zestigjarige leeftijd.
Samen WERKTEN, schreef ik hierboven. Maar
dat betekende geenszins, samen WAREN. Neen
meerdere malen moest Kruyt zeer zware, riskante
tochten naar het totaal onbekende binnenland ma
ken, als Hollander alleen, ongewapend, onder
stammen, die nog aan koppensnellen deden. En
had dr priesteres niet gezegd, dat hij „een mooie
kop" had, die misschien van zeer veel waarde
zou worden gevonden als offer voor de ziels
rust der voorvaderen?
En zat gedurende die tochten van vele weken, dan
niet als enige blanke, als enige weerloze vrouw
daar aan het eenzaam strand van Poso het
jonge moedertje met haar kind, niet wetend of
misschien haar man iets was overkomen. In
1905, dus 12 jaar later kwam in Poso eerst het
militair gezag. Maar al die voorafgaande jaren
leefden Kruyt, Adriani, Hofman, en nog anderen
met hun flinke, dappere vrouwtjes en kinderen
onbeschermd onder nog koppensnellende, „heksen
dodende wilden. DAT IS MOED! En het is op
deze moed, dat ik, die het grote voorrecht heb
gehad en nog heb de toonders van zulk een moed
te hebben mogen leren kennen, nu eens schrijf.
Dat er gevaar kon dreigen, wisten deze pioniers.
Eens is Kruyt op wonderbaarlijke wijze aan de
dood ontkomen. Hij ging van geen kwaad bewust
een kampong bezoeken, niet wetend, dat men
besloten had hem te vermoorden. Voor de ingang
van de kampong zaten gehurkt aan weerskanten
't Begon met wuiven van de kinderen van raam
naar raam. Iedere avond, als we ze naar bed
brachten, zagen we door 't zijraam bij de trap
Oma S. voor haar keukendeur staan en dan begon
het wuiven en knikken en lachen. Later, toen
de seringen in bloei stonden, brachten de kin
deren haar een bos. Sindsdien riep zij ze wel eens
binnen of gooide snoepjes uit het raam.
'n Oud alleenstaand dametje, dat aan de kin
deren wat afleiding had Verder contact was
er eigenlijk niet. Maar met kerstmis wilden de
kinderen Oma S. erbij hebben. Wat doe je dan?
Ik voelde me wat bezwaard. Onze Oma uit den
Haag was er en ik dacht aan het rijsttafeltje onder
elkaar, aan de afwas, de rommel. En Oma S.
was zo Hollands netjes. De jongste, toen nog
een baby, moest nog naar bed gebracht. Maar
soedah. „Vraag 't dan maar!"
Ik was nog bezig over mijn bezwaren heen te
stappen, moeizaam, toen ze alweer aan kwamen
hollen: „Ze komt om zeven uur!" Om zeven
uur
Ze kwam, stralend! Met een cake!
Natuurlijk was er nog rommel in de kamer. Het
Potje met inhoud moest nog uit de kinderstoel
gehaald worden Maar om half acht brand
den de kaarsjes en zaten we met twee Oma s bij
de kerstboom, 't Kerstverhaal werd voorgelezen
en we zongen alle liederen die we kenden en die
onze Oma zevenvoudig had opgeschreven, zodat
ieder ze op een blaadje had. Ook de liedjes, die
Peter, onze oudste, toen hij zes jaar was in
Malang van een Ambonnees meisje geleerd had
voor het Kerstfeest bij broeder Ong.
Ja, broeder Ong, ik zie hem nog met een grote
handdoek in de voorgalerij staan om alle druipen
de Ambonnese en Indische kindertjes af te drogen,
die door de stromende regen aan kwamen hollen
en onder de kree doorkropen, om de kerstboom
te zien.
Oma S. had deze liedjes nog nooit gehoord.
„Wat heerlijk, dat ik er bij mocht zijn", zei ze
toen ze naar huis ging. Wat was ik blij, dat ik
over mijn bezwaren was heengestapt!
Iets van die wonderlijke wisselwerking van geven
en ontvangen was er die avond toch geweest
En dat is kerstfeest!
A.T.Y.
van het pad, de aspirant-moordenaars met onder
hun kléren de grasmessen, waarmee de moord zou
gebeuren. Kruyt ik zag zelden vriendelijker
persoonlijkheid nadert onbevangen en de
aspirant-moordenaars keken elkaar aan, maar nie
mand begon met de uitvoering van het boze plan.
Later, toen Kruyt goede vriendjes was geworden
met het kamponghoofd, vertelde deze hem hoe
hij door zijn vriendelijkheid zijn leven gered had.
En dit was niet de enige keer dat Kruyt aan de
dood ontsnapte.
Ook op andere wijze legden de pioniers bewijzen
van moed en zelfwegcijfering af. Toen er in Kruyt's
begintijd een ernstige pokken epedimie uitbrak
snelde hij met zijn Menadonese helpers tehulp en
hielpen zij, het gevaar trotserend, waar ze maar
konden. Totdat op zekere dag een der Toradja-
hoofden tot Kruyt zei „Wij begrijpen u niet,
u behoort niet tot de onzen en toch waagt u uw
leven om ons te helpen en te redden", waarop
Kruyt antwoordde: „Dat is de wil van de God,
die ik dien. Toen vroeg het hoofd iets van die
God te mogen weten.
Dat het brengen van het geloof aan bergstammen,
wonend in soms bijna onbereikbaar terrein, door
sterk bruisende bergstromen, door diepe valleien,
langs stijle afgronden gevaren en vermoeienis met
zich brachten, spreekt vanzelf.
Graag zou ik meer van onze Hollandse pio
niers willen vertellen, maar i-k moet het bij deze
enkele flitsen laten.
Volgende maand ga ik weer herinneringen ophalen,
samen met Grootmoedertje Kruyt-Moulijn, die daar
nu veilig en door heer dochter goed verzorgd haar
levensavond doorbrengt.
Rijk zijn zij, die zulke herinneringen bezitten!
L. H. C. HORST1NG