Vervolg van pag. 5 BIJ MIJN TANTE GRIET TE LEIDEN MIJN FONGERS GAAT MEE NAAR PARIJS KERSTTRADITIE »Toen ik eens bij de zoon van de groenteboer thuis ,,op de boterham werd uit genodigd. kreeg ik koffie in een grote kom. wat wij verbaasde, want ik had het mij verboden bruine vocht nog slechts tn een kopje zien schenken dat men onder het drinken netjes^bij het oor vasthield". KIOTSKY 6 der vond ik er een hoofdstuk in met de mysteri euze titel: ,,Over het echtelijk verkeer". Ik kende de term „verkeer" nog slechts in betrekking tot fietsers, voetgangers en automobilisten en zette grote ogen op bij wat Het Gulden Vrouwenboek mij leerde. Ook de preutse lezer zal (in deze ver lichte dagen) mij willen vergeven als ik uit dit hui- selijk-medisch handboek uit het begin onzer eeuw n paar op de echtelijke samenleving slaande zinnen citeer die mij (bij een latere lezing) troffen en sindsdien steeds zijn bijgebleven: „De jeugdige echtgenoot wordt aangeraden, met mate aan zijn - op zijn jaren overigens begrijpelijke en verge felijke geslachtsdrift toe te geven. Dit zowel om zijn eigen gezondheid als die van zijn hem toevertrouwde onervaren gade te sparen. Tem peramenten verschillen, maar als het ons veroor loofd is een wenk te geven: hoogstens twee maal in de maand. Nog afgezien van eventuële schade lijke gevolgen: de echtelijke vereniging mag nooit tot een sleur worden, maar moet steeds een kleine feestelijke gebeurtenis blijven. Alleen zó is het hu welijksgeluk gewaarborgd. Het boek behoorde aan mijn moeder toe, zoals ik nog zou ontdekken, mijn tante Griet had 't slechts geleend. Of zij het voor zichzelf en voor oom Piet wèl een geschikte bron van informatie vond, waag ik niet te beoordelen, maar mij werd het met grote haast uit de handen gerukt, en ik betaalde mijn eerste les in de hygiëne der echtelijke erotiek met een ferme draai om de oren. De gevangenis deuren stonden alweer voor mij open. Ik moest, jaren later, nog weer eens aan de wijze wenk van de schrijver (schrijfster?) terugdenken, toen ik in Lawrence Sterne's onvolprezen „Tristam Shan dy las dat zijn moeder altijd zo zenuwachtig werd wanneer zijn vader eens in de veertien dagen bij het slapen gaan de grote gangklok opwond, wier mechanisme blijkbaar gesynchroniseerd was met de frequentie van zijn amoureuze impulsen. Om van deze korte afdwaling naar een voor sommige mijner lezeressen misschien toch wat te precair terrein nu maar weer tot oirbaarder zaken terug te keren: de zomervacantie was dus begonnen, en mijn vader liet weten dat ik nu naar Parijs kon komen, waar mij, zoals hij schreef, een grote verrassing wachtte. Als ik er iets voor voelde, zou hij mij als deelnemer aan een bijzonder aan trekkelijke fietstocht opgeven waarover hij. zojuist had vernomen. De tocht duurde enkele weken en zou mij door geheel Frankrijk voeren; bij mijn terugkeer te Parijs zou ik er mij op kunnen beroe men La Doulce France te hebben gezien van de Pas de Calais tot aan de Pyreneeën, van Bretagne tot aan Savoye. Voor logies en voeding onder weg werd door de organisatoren volledig ge- zorgdr; er reisde zelfs een dokter mee, wat uiter aard een geruststelling voor mijn nogal eens licht verontruste moeder was; er kon mij niets overkomen. Deze ,Tour de France" (de naam waaronder de unieke tocht in geheel Frankrijk bekend scheen te staan, hijzelf, matig geïnteres seerd in sport, hoorde er voor het eerst van) leek hem echt 'n kolfje naar mijn hand. Hij zou dadelijk naar de condities voor de inschrijving informeren. Ik was hoe zou het anders kunnen? geest driftig voor het idee en haastte mij, mijn nieuwe Fongers op de trein te zetten. Op de brief over de Tour de France volgde nog één per expresse: dat ik vooral niet mocht ver geten een kistje Hollandse sigaren mee te bren gen. Het moesten goede zijn; ;ze mochten gerust zes of zeven cent het stuk kosten. Mijn vader, een hartstochtelijk roker, was nogal gedeprimeerd onder de kwaliteit van wat er in Frankrijk als „sigaar" op de markt kwam, liefst nog peperduur ook. In één ervan had hij, gealarmeerd door een merkwaardig bijsmaakje, een haarspeld aangetrof fen. Laat ik, om de spanning niet al te zeer op te drijven, maar meteen verraden dat het met de si garen niet goed gegaan is. Mijn oom Piet had vernomen dat rokerij aan de Franse grens als con trabande van de eerste soort werd beschouwd;; de sigaren moesten dus op de een of andere lis tige wijze verstopt worden, en het was tante Griets iedee dat ik ze in mijn blouse zou bewa ren. Daar bleken ze echter niet beter van te worden (en dan nog wel zulke dure), maar bo vendien: de boezem, die ik als gevolg van deze krijgslist ontwikkelde, viel onvermijdelijk op aan de op smokkelwaar loerende douane-beambte die in Lille of waar mag het geweest zijn -mijn koffer inspecteerde; de lach waarmee hij me op nam, had iets satanisch; hij knoopte me los, en de waarheid kwam aan het licht. Ik mocht nog van geluk spreken dat men mij reeds op zo jonge leeftijd aan de gevaarlijke passie van het smokkelen verslaafd liet doorreizen en niet meteen achter de tralies zette. Toen ik zonder sigaren op het Gare du Nord arriveerde, was de teleurstelling voor mijn vader te groot dan dat hij ze zou kunnen beheersen: de tranen sprongen hem in de ogen. (wordt vervolgd) Kerstmis in Indonesië. Wat een onvergetelijke her inneringen! Jammer, dat onze kinderen in Hol land helemaal geen idee hebben, hoe oergezellig het toen was. De Kerstvacantie brachten wij meestal door bij onze grootmoeder. Natuurlijk ook nog met nichten en neven; want Oma bewoonde een kolossaal huis, typisch Indisch met een ruime „kebonnan" (erf). Een waar eldorado voor haar kleinkinderen. In de tijd voor Kerstmis, waren Oma's activi teiten onbegrensd. De dagen bracht ze door voor haar „panggangan" (houtskool-oven), waaruit de lekkerste spekkoeken tevoorschijn kwamen. Wel vijf heerlijkheden, elk van formidabele omvang. Dit in verband met haar talrijk kroost, zowel kinderen als kleinkinderen. Begrijpelijk, dat wij kinderen, pal met onze neus er boven bijstonden, en Oma steeds geërgerd uitriep: „Ajo, weg jullie, straks keslomoten". (aan branden). Dan weken we terug, met nog de geur van de spekkoek in onze neusgaten. „Adoe, lekker zeg", smakten we dan. Als Oma het tafeltje klaarmaakte voor de tra ditionele „sadjenan" (offerande), want de over ledenen moesten ook van 't kerstmaal genieten, stonden we er likkebaardend bij. Dit konden we met ons kinderlijk brein niet vatten. We vroe gen Oma herhaaldelijk 't „hoe en waarom" en dan was het antwoord onherroepelijk: „Mijn tjang en moeder deden 't altijd en waarom zou ik 't niet doen". 't Gebeurde tijdens die kerstdagen, toen Oma snui vend de kamer uitkwam. Ze stormde letterlijk op ons af. „Astaga, jullie brandals, waarom hebben jullie van de kwee2 gesnoept en ook van de vruch ten. De gestorvenen zullen kwaad worden. Koealat, jullie, sebel" enz. Verwonderd keken we haar aan. De woorden klonken zoiets als Grieks en Latijn in onze kinderoren en mijn neefje, de ware schuldige, kreeg zowaar diarrhee van 't heim- lijk snoepen en van de schrik. Want de woor den „Koealat en 'sebel werkten op hem als een complete nachtmerrie. L. v. d. W.-F. Weet je nog, die gekke Jappen in het kamp? Als er maar eentje zijn Oosterse neus om de hoek stak, brulde je uit alle macht: „Kiotsky!" Waar op eidereen zwaar vermoeid in de houding ging staan. „Kierèèè! Buigen, lifest zo bèngkok mo gelijk. En „Naurèèè! als zijne majesteit voor bij geschreden was. Je liet het wel uit je hoofd, om dit plechtig ceremoniëel achterwege te laten: als si-krompoot zich tekort gedaan voelde, kon hij er venijnig op los timmeren! En weet je nog, die rij W.C.^jes in het Solo kamp? Ze hadden allemaal een bakje water, in genieus vol gehouden door een groot reservoir dat er naast stond, volgens het meest simpele systeem der communicerende vaten. De soesah alleen was, dat je je er ook in moest baden, om dat er voor blok 17 geen aparte badkamer was. Het was wel een benepen en ongelukkig gedoe, en daarom had het groepje van de sjouwers-ploeg besloten, om zich lekker 's avonds in het donker royaal te sirammen uit het grote reservoir, buiten naast de W.C.'s. Laat op een avond liep ik er eens langs, en hoorde ze lekker plensen. En toen waarachtig! Uit volle borst galmde ik militairement: „Kiots- kiii! Te érg, die kinderen! Wég waren ze! Hup, kataplok-kataplok-sop-sop-sop-sop in de bètjèk, achter de W.C.'s, foetsie in de bush-bush. Soedah, moesten ze zelf weten! „Kierééé!" Stil. ..Naurééé!" Eerst een hele tijd niets. Toen voorzichtig, helemaal ontdaan, hele maal spiernakend bloot, kwam het stel weer te voorschijn uit hun schuilhoek. Gauw nog een laat ste gajoeng water over zich heen, geen tijd om af te drogen, róéts in de kimono's geschoten, en als een haas terug naar het veilige blok. Jah ampóén. kinderen, al-, één van jullie dit misschien leest! Niemand maakte :>ie o it am het lachen in die tijd, zo af en toe .noes: ik mezelf toch eens amu seren, ja? Er was namelijk helemaal geen Jap ELS

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 6