De tijger in het volksgeloof Deel IV Een kenmerk van deze metamorphose is, dat zij geleidelijk aan plaats heeft, dus niet ineens. Zo was het een man, die met een vrouw uit het dorp Broto, Grobo- gan (Midden-Java) was gehuwd, verboden om zijn vrouw wakker te maken, daar dit dan een ongeluk zou brengen. Zij moest altijd uit zich zelf ontwaken. Toen zij beiden eens op reis waren, viel de vrouw in slaap en dit duurde zo lang, dat haar man besloot om haar toch maar wakker te maken, uit vrees, dat men het doel anders niet voor het invallen der duisternis zou kunnen bereiken. Toen bleek, dat zijn vrouw, evenals haar vader en de dorpsgenoten, behoorde tot de „matjan- gadoengan". Een verwonding bekomen tijdens de toestand van „tijger", belet het verwonde deel de men selijke vorm weer aan te nemen. Een Palem- bangse legende vermeldt, hoe een vrouw, wakker geworden, ziet dat haar man is thuis gekomen en om zijn linkerarm een verband draagt. Daar hij vast schijnt te slapen, kan zij de nieuwsgierigheid niet weerstaan, om het verband los te maken. Tot haar ontzetting ziet zij dan, dat het de poot van een tijger is. Kent men de menselijke naam van de „matjan- gadoengan", dan wordt zijn magische macht teniet gedaan en kan hij dus die persoon geen kwaad doen. Evenmin is dat mogelijk indien de betrokken persoon beschikt over „sarats", zeer krachtige toverformules, speci aal voor dit doel. Gemeenschappen, bestaande uit „getekende" tijgermensen komen thans niet meer voor op de eilanden Sumatra, Java en Bali, waar de tijger inheems is. Wel zal men nog wel eens individuen aantreffen, die men voor een tijger- tjindakoe houdt, omdat zij de geul in de bo venlip missen. Mijn enigste persoonlijke ontmoeting met een „getekende" tijger-tjindakoe, vond in 1926 plaats in Indragiri. Tijdens een mars van Kotabaroe, gelegen aan de Retehrivier, naar het binnenland, raakten mijn twintig dragers, allen Sumatranen, in hevige opwinding, toen wij een man tegen kwamen in het bezit van een zeer verwilderde haardos en tot mijn niet geringe verbazing van een kledingtuk, wat onlogenbaar eens een jacket moest zijn ge- weest.Wat hij echter niet had, was een geul in zijn bovenlip, vandaar dus die opwinding, daar men hem blijkbaar van reputatie kende. De gids had mij haastig iets toegefluisterd om de situatie te verklaren en om toestem ming gevraagd hem wat levensmiddelen en geld te mogen geven uit zijn naam. Na beves tigend te hebben geknikt, werden hem een rijksdaalder, wat rijst, gedroogde vis, zout en een fles klapperolie aangeboden. Zonder maar ook een woord of manuaal van dank, ver dween hij daarop al prevelend in tegengestelde richting, terwijl mijn mannen eerbiedig voor hem opzij gingen. Volgens de gids zou hij een echte tijger-tjindakoe zijn, die zonder vaste verblijfplaats te hebben in deze afgelegen streken rondzwierf, maar overigens nooit enig kwaad zou hebben bedreven. Hij overnachtte nooit in een menselijke wo ning, verdween soms voor langere tijd, om dan even plotseling weer op te duiken. De bevolking scheen hem geregeld van levens middelen te voorzien en men gaf hem op de koop toe ook geregeld wat geld, meestal een zilveren rijksdaalder namens het gehele dorp. Wij moesten die dag ca. 25 Km afleggen en toen wij hem tegen twaalven ontmoetten, hadden wij nog een vijftiental voor de boeg. Omstreeks vijf uur kwamen wij in het dorp aan, waar wij zouden overnachten, want ik had, in de hoop hem nog te kunnen achter halen, onderweg nog een tijdlang de sporen gevolgd van een olifant, een solitair, die kort tevoren onze weg had gekruist. Wie schetst mijn verbazing, toen ik bij aankomst de Tjindakoe op ons vond wachten, om mij een brief te overhandigen van de Mantri Po litie van Kotabaroe, om mij mede te delen, dat hij vlak na mijn vertrek dien morgen, uit Rengat, de hoofdplaats van Indragiri, bericht had ontvangen, dat de resident vergunning had verleend voor de invoer van mijn jacht geweren, welke vergunning noodzakelijk was, daar ik via Singapore was gekomen. De Man tri had mij een voorlopige toestemming gege ven, omdat door de een of andere duistere reden, de aangevraagde nog niet gearriveerd was. De Tjindakoe had dus de 35 Km, welke hij na onze ontmoeting had moeten afleggen om mij wegr te bereiken, in krap vijf uren afgelegd, op zichzelf reeds een opmerkelijke prestatie, maar nog te meer zo, omdat hij ons voorgekomen, zonder ons te hebben gepas seerd. Volgens de bevolking zou hij dwars door de rimba zijn gegaan, hetgeen dan tevens de reden er van zou zijn, waarom hij ons niet was achterop gekomen. De door ons gevolgde weg was de enige en tevens de kortste ver binding met Kotabaroe, doch uiteraard langer dan de afstand hemelsbreed gemeten, dwars door het bos. Direct na het afgeven van de brief, waarvoor ik hem een regu moest afgeven en het ontvangen van zijn beloning, verdween hij weer, zonder ook maar een woord te heb ben gesproken. Het was onmogelijk gebleken om met hem een gesprek te beginnen. Later vernam ik van de Mantri Politie enige zeer interessante aanvullingen op 's mans levensgeschiedenis. Volgens hem was de Tjindakoe verre van dom, eerder een uiterst gewiekste kerel, die op geniale wijze zijn afflictie het gemis van een geul in de bovenlip had weten uit te buiten en daar bij böVendien het liet voorkomen alsof hij niet praten kon. Geregeld Verdween hij voor langere perioden en de Mantri had zo'n flauw vermoeden, dat hij dan naar de overwal wist te komen met een prauw, om daar het „ver diende" geld in ongepaste vreugde te verteren en terugkerende en passant opium binnen te smokkelen. Wetende hoe de bevolking in hem een echte tijger-tjindakoe meende te moeten zien, was het buitengewoon moeilijk om hier in Indragiri zijn gangen na te gaan of iets tegen hem te ondernemen en moest hij gedul dig zijn kans afwachten, in de hoop, dat hij zelf, of anders een van zijn mede-smokkelaars zich op een goede dag zou vergalopperen, ieder geval kende de Tjindakoe de weg in de rimba als g^en ander en opiumsmokkelaars zouden er wel voor zorgen, om de „mythe" goed levend te houden. Het was de Mantri gelukt een goede foto te maken van de man in zijn rol als tijgermens en hij had daarvan verscheidene afdrukken gestuurd naar de ha venplaatsen van de overwal, vooral de kleine re, in de hoop, dat men hem daaruit zou kunnen herkennen en dan zijn gangen nagaan. Mijns inziens was de kans daartoe echter zeer gering, want bij zijn bezoeken aan Malakka zou hij er wel voor zorgdragen wat gecivili- seerder uit te zien en het zou zeker niet on mogelijk zijn, dat hij zelfs een manier had gevonden, om zijn gebrek op de een of andere manier te camoufleren. Indien echter de Mantri Politie gelijk zou hebben, waaraan ik persoonlijk niet twijfelde, dan was dit wel een zeer onverwachte en merk waardige ontknoping Volgens de bevolking zou het hier dus om een onbewuste, lichamelijke transformatie in een tijger gaan en als bewijs voerde men aan, dat hij steeds weigerde om in een woning te overnachten, daar hij blijkbaar vreesde, dat er dan moeilijkheden zouden kunnen voor doen, want hij kon nooit van te voren weten, wanneer de metamorphose zich zou voltrekken. Onbewuste lycantrophie kan zich echter ook nog op een andere wijze voltrekken. Daarbij valt de betrokken persoon in een zeer diepe slaap, welke op een doodslaap gelijkt, waar bij dan de ziel het lichaam verlaat en trans- migreert naar dat van een tijger, dus tijdelijk daarvan bezit neemt en diens gedrag beheerst. Dat wil dus zeggen dat deze menselijke ziel hem er toe brengt een mens te doden. Het plotselinge wakker maken van zo iemand, zou tot onvermijdelijk gevolg hebben, dat de ziel niet meer zou kunnen terugkomen. De man zou of. sterven of krankzinnig worden. Ook het verwonden van een tijger, waarvan een dergelijke ziel tijdelijk bezit heeft geno men, betekent voor de eigenaar de dood, of wel een identieke verwonding krijgen. Op Bali wordt een dergelijke lycantrophie vooral toegeschreven aan de weertijgers, die zich bezig houden met lijkschennis, dus gere geld op de plaatsen marauderen, waar de lijkverbrandingen plaats hebben. Een dergelijk geloof vindt men ook nog op Java in het meest oostelijke deel. C. H. De volgende hoofdstukken zullen-tj>.t. volgen: .VBewuste lycantropie. VI. Nagualisme (volg- tijgers). VII. Na de dood transmigratie van de ziel in een verwant dier (Metempsychose). VIII. Door il'moe macht verkrijgen over die ren. IX. De tijger in de Islam. Literatuuropga ve: Zij die belang stellen in deze serie, worden beleefd verzocht hiervan aan de Redactie ken nis te willen geven, en ook hun eigen bevin dingen te willen vermelden. Redactie. Foto genomen van de man met de „geulloze lip" door de Mantripolitie te Kotabaroe. 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 6