Ambtenaar in
Oud-lndië
m
Bekende wijken van Batavia
Waar komt dat
woord vandaan?
„Oud-Indië", ja, 't was wel een héél oud
Indië, waar ik nu aan denk; zo'n zestig jaar
geleden
En toch al „modern"'tegelijk, voor die tijd.
Nog maar net beleefde ik te Batavia, zoals
toen de klankrijke naam was, iets van de
laatste 'resten van een niet-modern, ouder
stadium, je kon bijv. nog wel in buitenlanen
(en „gangen") van Weltevreden (ook al zo'n
vriendelijke naam) na siësta en sirammen
een mevrouwtje voor aan de weg zien zitten,
in sarong en kabaja, een luchtje scheppend op
zo'n tempo-doeloe stenen muurtje van de op
rit van haar erf, en in wat voor sarong en wat
voor kabaja! De prachtigste (en echte) batik
patronen in de sarong, de fijnste kanten, juist
in het nette, even doorschijnende kabaja, met
de klassieke drie gouden spelden aan het ene
kettinkje.
Zoiets was voor de plots in het hete Batavia
overgeplante totok een beslist schoujvspel:
folklore en civilisatie, rust en frisheid, natuur
lijk schoon en geraffineerde kunstigheid.
Zo 't je al niet verkoelde, het verfriste je
werkelijk. Maar het waren reminiscentiën aan
een tijdperk, dat duidelijk afliep. In het cen
trum van de stad, de „Garden City", zoals
Singapoerianen het destijds noemden, was zo
iets als sarong en kabaja aan de straat, toen
al een onmogelijkheid.
Een inderdaad veel moderner tijdperk was
begonnen en in volle groei, een heerlijke tijd
voor alle nieuwlichters, maar bovenal voor
technici en ingenieurs van elke soort: haven
constructeurs, bouwers van autostrada's, elec-
trische sterkstroom-mannen, enz. enz. en al
niet minder voor amateur-politici (professio
nals waren er nog niet direct) toen al gauw
de nieuwe eeuw Batavia een gemeenteraad
bracht, kompleet met burgemeester en secre
tarie en leden in een raad, die nog weieens
overluid kwamen te betogen, dat juist niet de
belangstellenden in de raad behoorden te zit
ten, maar alleen de belanghebbenden, dat wa
ren dan zij, leiders van plaatselijke bedrijven
(de consument kon toen en ginds óók al in
het gedrang komen, als de exploitant het voor
het zeggen had).
Maar dit alles was alweer iets later, dan toen
ik op een dag voor St. Nicolaas in 't Bata-
viase leven werd gedompeld. Die eerste tro
pische St. Nicolaas-dag was weinig minder
dan onthutsend. En de verdere eerste herinne
ringen van de totok-ambtenaar waren en bleven
voorhands: warmte en Warmte en WARMTE,
en daarin zitten, zonder respijt zitten, de hele
dag op kantoor.
Ach ja, waar bestaan eigenlijk de herinne
ringen van een kantoor-ambtenaar; zelfs na
ruim een halve eeuw, nog anders uit, dan in
dat dagelijkse -zitten-, naast, achter, en soms
figuurlijk zelfs ónder „bundels" van „stuk
ken"
Nu, enkel -zitten-, was het toch ook niet
altijd maar, tenminste niet daar, waar ik was
komen te werken. Er heerste een broederlijke
(en zusterlijke) honi soit qui mal y pense
sfeer, die op allerlei manieren uitkwam. Was
er een aardige promotie, dan werd het ganse
kantoor op gezette tijd mee geinviteerd op
een gezamenlijke borrelfuif (de even bedoel
de zusters kregen netjes haar deel op 't kan
toor bezorgd, de borrel natuurlijk passend
vervangen).
En op kantoor zelf, werd er, als er één beu
werd van al dat zitten, ook wel gereden: per
fiets n.l. Het kon n.l. gebeuren, dat er iemand
genoeg van dat -zitten- had en de bundels om
hem heen bundelitis dreigde te bezorgen, een
ernstig verschijnsel in dat vak van mij, waar
iets tegen gedaan moest worden, dan besteeg
zo iemand allicht de fiets en bracht de colle
ga's in hun kamers een kort peddelbezoekje.
De situatie was daarvoor bijzonder gunstig,
oud-Indiërs zien het zó voor zich: het kantoor
zelf een zeer oud maar statig bouwsel, onge
veer uit de Daendels-tijd, met groot erf; in
het gebouw behalve de grootmachten in hun
erevertrekken alleen, het allerheiligste van
elk groot ambtelijk bureau; het Archief met
aanhang, op het erf aan beide zijden, zo'n
ver naar achteren doorlopend „paviljoen" met
een rij ruime kamers in volgorde, waar vóór-
langs een gaanderij met afdak tegen zon en
regen, het geheel bevloerd met van die fraaie
aloude rode Compagnie's tegels (waar alles
op wiebelde), en alle kamerdeuren wagen
wijd open om naar de oververhitte atmosfeer
koelte te ontlenen (Iogika is maar alles)
Daar zat je dan, zodra je van helemaal „niets"
tot een begin van een „iets" was geworden,
te tronen midden in de kamer aan een voor
malig monumentale schrijftafel, toch altijd
nog te klein voor de copieuse voorraad „bun
dels" en zelfs miniskuul in dat grote lokaal.
En als je dan eens goed verdiept gedoken
zat in één zo'n bundelgeval, dan kon het ge
beuren, dat je een licht gedruis, geruis of
gesuis hoorde en zag je één van de anderen
in plechtig tempo per fiets onberispelijk cir
kelen om je schrijftafel heen en de deur waar
door binnengekomen, weer uitdraaien, meest
al zonder taal of teken te doen horen, om de
tocht naar het volgende vertrek even zwijgend
voort te zetten.
Je wende eraan, maar de eerste maal, vond je
het lichtelijk krankzinnig. Zulke dwaze din
gen gebeurden er meer „bij ons", zonder veel
onderscheid van rang, stand of ranglijst en
hebben wij tot vandaag toe de herinnering
Pasar Minggoe, bekend om zijn heerlijke
vruchten en berucht vanwege de bandieten
was een stuk van het particuliere land „Ra-
goenan", dat in het bezit was van de familie
Cardeel.
Tanah Abang heette destijds Bingam's hoog
te, naar de Kapitein-Chinees Bing Am, die
er in 1650 zijn suikermolens bouwde. Het
aantal Chinezen bedroeg toen 6 a 7000.
Rijswijk werd genoemd naar het bolwerk dat
aldaar in 1659 werd gebouwd temidden van
de rijs (t) velden.
Molenvliet. Dit kanaal liet Bing Am graven
van Djaga Monjet (Apenwacht) recht naar
het Noorden tot aan de stadspoort. Aan dit
kanaal werden vele molens gebouwd, o.a. de
kruidmolens.
Meester-Cornelis. In 1655 vestigde zich in
Batavia een Christenmesties die uit Banda
kwam. Hij onderwees er de Christelijke gods
dienst in het Portugees en Maleis, vooral on
der zijn rasgenoten. Batavia telde toen een
teveel aan godsdienstleraren en daarom werd
aan Cornelis Senen (o(:Isnen) ten Zuiden
van de stad een stuk land toegewezen dat
destijds Cornelis-tuyn werd genoemd. Meer
dere malen heeft men getracht die naarq te
wijzigen, maar men bleef het hardnekkig
Meester Cornelis noemen, zelfs na vestiging
der Militaire School. Vele van de leerlingen
van Mr. Cornelis vestigden zich te Depok,
waar goede klei voor de aardewerk-industrie
werd aangetroffen; er was toen al veel vraag
naar martavanen, bloempotten, anglo's e.d.
Nu nog, ondanks de naamsverandering in
Djatinegara, blijft men de plaats of liever
wijk, hardnekkig Mèster noemen. Reeds eer
der heeft men Mr. Cornelis willen herdopen
in een naam die met Djati begint of eindigt,
en later nog weer eens toen er het fort
„Nieuwendam" werd gebouwd. Tevergeefs
W. F. SCHARDIJN
De heer D. J. Hendriks schrijft ons: „Het
woord „anggoer" voor druif of wijn schijnt
in de Franse tijd ontstaan te zijn. Het verhaal
gaat dat „de Fransen" na de ontvangst van
een zending wijn uit het vaderland een waar
festijn aanrichtten om al die drank soldaat
te maken. En iedere keer als de glazen leeg
waren werd er geroepen: „Encore! Encore!"
De dienstdoende djongossen trokken de voor
de hand liggende conclusie: „Encore", in hun
oren verbasterd tot „anggoer", was natuurlijk
wijn. En van de wijn terug naar de druiven
was maar een klein stapje".
Heeft één van onze lezers misschien een an
dere verklaring?
aan het Bataviaans kantoorleven prettig doen
blijven.
Als ik mijn aardse leven opnieuw moest
overdoen als kantoormens, dan zou ik zo
zei ik vroeger allang pensioen hebbende
vaak: persé wéér naar Indië te willen gaan
en niet in Holland blijven;ach, dat men
zo iets heden heel niet meer zeggen kan!
't Zijn niet enkel de kantoormensen, die heden
al te veel het gevoel hebben, „voor niets ge
werkt te hebbenook die technici, ingenieurs
en anderen waaraan ik zo straks dacht en die
van Java een land van „onbeperkte mogelijk
heden" hadden gemaakt (ja, zo noemden wij
het wel onder elkaar in enthousiaste buien)
dat zich meer nog met Amerika kon verge
lijken dan Nederland;... „voor niets", even
voor niets als de pyramiden in Egypte, de
monumenten der Inca's?
T. HERBERT
8