Journalistieke Totems en Bonzen
UIT EEN ONVERSCHONKEN BEZIT EN EEN VERGANE TIJD (4)
In I896 trok een volkomen onbelangrijke Amsterdamse kantoorbediende naar
Nederlands (2e naamval) Indië, waar hij gecharterd was door de Koninklijke
Petroleum Maatschappij voor de baan van assistent-boekhouder in haar bureaux
te Medan.
Karei Wybrands zo heette deze man was toen 33 jaren oud, en nog vrijgezel.
Een huwelijk, hoezeer verleidelijk ook, beschouwde hij in de eerste plaats als een
blok aan het been, struikelblok op weg naar rijkdom, invloed en roem, die zijn
verbeelding en zijn ambitie hem hadden uitgestippeld. „Gepland" heet dat tegen
woordig.
In het bedompte en stoffige kantoortje in
Medan, kwam onze vriend echter al spoedig
tot de ontdekking, dat dit ook al geen bus
halte was aan genoemde weg. Bovendien had
hij nooit gehouden van cijfers en getallen
met hun spel van optellen en aftrekken, ver
menigvuldigen en delen. Ook op de school
banken in Amsterdam was hij een van die
jongens geweest, die mooie cijfers voor de
talen, doch slechts vieren en vijven voor wis
kunde en aanverwante vakken kregen. Hoe
was hij ooit tot de boekhouderij gekomen?
Hij begreep het zelf niet.
In Medan, d.w.z. één voet op de onderste
sport van de ladder, won in hem de mening
veld, dat er in de journalistiek meer lauwe
ren voor hem waren weggelegd dan op de
berm van de petroleumindustrie, en dat op
tellen en vermenigvuldigen alleen interessant
was als het je eigen portemonnaie betrof.
Met de schrijverij, die hem ook aantrok,
verdiende je, zeker in I'ndië, het zout in de
pap niet. Dus werd het journalist.
Hij solliciteerde bij het beste van de twee
dagbladen in Deli: de SUMATRAPOST,
en kreeg daar een plaats als jongste redac
teur...
De Fransen hebben een spreekwoord, dat zegt:
„l'appétit vient en mangeant"Dat ondervond
Karei Wybrands ook in het Medanse redac
tie-bureau. De SUMATRAPOST was en
bleef toch maar een plaatselijk blaadje. Zelfs
de kans van over enige jaren redacteur ervan
te worden, kon zijn ambitie niet bevredigen.
Daarvoor was hij niet naar „de Oost" geko
men Het land, waar zoals de soliede
Hollanders in die dagen zeiden de jongelui
die voor niets of bijna niets deugden, car
rière en fortuin konden maken.
Op Java moest je een krant van wereldfor
maat kunnen maken. Onze Karei zag zich al
naar kantoor gaan in een eigen automobiel
met-chauffeur (in die tijd het toppunt van
weelde). Zag zich, met de tropenhelm nog
op de schrandere kruin, en geëscorteerd door
een jongen met de lijvige aktentas, de deur
passeren, waarop een bordje met het woord
Hoofdredactie hem toelachte. En aan een
stel te melken redacteurtjes zijn instructies
uitdelen voor die dag. Zag zich, te zamen met
een bejuweelde mevrouw Wybrands in zijn
eigen loge, in de schouwburg of de kerk. En
vooral zag hij zich, telken jare op Nieuw
jaarsdag de enveloppe in ontvangst nemen
met een tantième van 4 nulletjesDat, ja,
dat was leven. Hier in Deli was 't maar ve
geteren.
Maar dat hij tien jaren later machtiger, want
gevreesder en rijker, zou zijn dan de Gouver
neur-Generaal in zijn paleis te Buitenzorg,
dat had zelfs K.W. toen niet durven dromen.
De jongste redacteur van de SUMATRA
POST begon te sparen. Daarom liep hij naar
bureau in plaats van te fietsen, at een onbe-
legde boterham en op zon- en feestdagen(hari
besar) wat rijst met sambal, en daarom bracht
hij elke maand de helft van zijn bescheiden
salaris naar de Spaarbank. En toen hij genoeg
had voor een „enkele" reis 2e klas met de
K.P.M., voer Karei Wybrands naar Batavia,
de stad zijner dromen...
Daar aangekomen, en geïnstalleerd in een
goedkoop pensionnetje, besloot hij, zich niet
te haasten en eerst eens enkele dagen de kat
goed uit de boom te kijken. Want nu mocht
hij zich niet vergissen.
Hij kocht geregeld de drie plaatselijke kran
ten en pluisde de advertenties „personeel
gevraagd" na.
Al spoedig viel het hem op, dat één van de
drie: het NIEUWS VAN DEN DAG VOOR
NED. INDIE, haast geen advertenties had.
Die zaak moest niet zo erg floreren, een paar
honderd abonnees konden de kosten niet dek-
FEUILLETON DOOR
ken. Zo kwam het dat onze vriend de twee of
drie aandeelhouders van dat blad en de geld
schieter, de ESCOMPTO MAATSCHAPPIJ,
overhaalde de hoofdredacteur gedaan te geven
en hem daartoe te benoemen. Hij wist, dat
hij de krant kopen wilde, maar om zekerheid
te hebben, wilde hij toch eerst nog een paar
maanden de boel van binnenuit bekijken.
Al gauw had hij zekerheid, en al te lang
mocht hij toch ook niet meer wachten, want
sedert hij de redactionele leiding had, steeg
de waarde van het blad bij de dag.
Hij kocht het in 1901, zonder een cent, op
krediet en voor niet veel méér dan niets, om
dat iedereen blij was, met fatsoen van de zaak
af te zijn.
Een jaar later was zijn krant de grootste van
de drie. Voor advertenties of abonnees be
hoefde hij niet eens meer op stap te gaan.
Ze kwamen allebei vanzelf binnen, met elke
volumineuse postbestelling, die echter ook
nu en dan een anonieme brief met een ver
wensing bracht.
Toen hij, tien jaren daarna, van het aantal
driekwart van het aantal Europeanen op Java
als abonnee had, verscheen, naast de drie
bladen, een concurrent. Een zekere Fabricius
meende blijkbaar, dat er ook nog wel plaats
voor een vierde zou zijn.. En inderdaad, hij
scheen gelijk te krijgen. Het gaf K.W. slapelo
ze nachten. Dat de JAVABODE of het BATA-
VIAASCH NIEUWSBLAD het tegen hem
zou opnemen, dat had hij nog wel lollig kun
nen vinden. Maar dat een volslagen onbe
kende schlemiel met een blaadje waarvan nie
mand ooit gehoord had (omdat het nog niet
bestond) hem, hèm, Karei Wybrands, een
stok in de wielen zou komen steken, dat was
toch al te gek. Dat moest voorkomen worden.
Dus werd elke dag in het NIEUWS het BA-
TAVIAASCH HANDELSBLAD uitgemaakt,
met de klemtoon op „uit".
Het lot bleef K.W. gunstig. Want 'n journa
list, die waardevol moest zijn (anders zou
Fabricius hem niet hebben laten uitkomen)
kreeg ruzie met zijn baas, omdat deze een
gedichtje van hem niet wou opnemen, en
toen stuurde die journalist zijn product aan...
het NIEUWS. Grappig was het versje slechts
met mate, maar dat een redacteur van het
HANDELSBLAD zijn medewerking aanbood
aan het NIEUWS, dat was toch wèl grappig.
Het zou zelfs, als 't een beetje meeliep, ertoe
kunnen leiden, dat het jongemens, dat zich
bij Fabricius miskend gevoelde, overliep naar
zijn krant, die van K.W. Hij wou in elk ge
val proberen, hem voor een krats te krijgen.
Het was het goede ogenblik, nu of nooit.
Zo kwam het, dat ik van Admiraal, de Ad
ministrateur van het NIEUWS, de uitnodiging
kreeg om eens bij hem aan huis, confidentieel
en niet-officieel te komen praten.
Uit mijn vorige artikelen weet de lezer al,
dat ik ging.
Ik trof daar natuurlijk ook de heer en
mevrouw Wybrands aan, de zo onhebbelijke
hoofdredacteur-eigenaar van het NIEUWS,
die een uitermate wellevend en beminlijk
mens bleek te zijn.
Na een korte inleiding, waarin beide bladen
tegen elkaar werden opgewogen, en weer
natuurlijk het NIEUWS het verre won,
kwam dan de vraag:
„Zou je niet bij ons willen komen, Faust?"
„Het zal er van afhangen wat ik bij ver
dienen kan, meneer Wybrands".
„Zeg ons liever hoeveel je hebben wilt".
Toen ik:
„Minstens vijfhonderd gulden in de maand,
meneer Wybrands".
Meneer Wybrands deed, op die woorden, net
of hij geweldig schrok.
En toen hij enigszins van de schrik bekomen
was, zei hij: „Kijk eens naar mijn schoenen,
Faust! Ik loop met gaten in de zolen!".
Hij lichtte zijn ene voet op, en liet zien, dat
het waar was. Ik stond op en zei:
„Even goede vrienden, nietwaar, meneer Wy
brands?"
„Wacht nog even..."
Hij nam Admiraal mee, naar de achtergalerij.
En in minder dan zestig seconden kwamen
ze alle twee terug.
„Accoord, Faust!" zei de heer Wybrands.
„Wanneer kan je beginnen?"
Zo verhuisde mijn pen op vrijdag 1 november
1912 naar de redactiebureaux van, toenmaals,
het machtigste dagblad van de tropen.
't Was een hele verandering. Want, hoewel
ik niet anders kan zeggen dan dat alle heren
daar steeds bijzonder prettig en vriendelijk
voor mij waren, en me mijn gang lieten gaan,
ik kon de gemene stukjes niet vergeten, die
ik in hun blad gelezen had over en tegen
mijn vriend Jan Fabricius, noch diens harde
worsteling. Maar de eerlijkheid gebiedt mij
te zeggen, dat de campagne aanmerkelijk luw
de, vanaf de eerste dag, dat ik in hun midden
was.
Karei Wybrands was maar zelden in Batavia.
Daar had hij, behalve de meer algemene, een
speciale reden voor. De heer Ruempol, de
hoofdcommissaris van politie, was een pro
ces tegen hem begonnen, een typisch Indisch
proces. En K.W., die wel wist, dat hij het
verliezen zou, deed de behandeling voor het
Gerechtshof telken male uitstellen, omreden
hij „met verlof" in Europa was.
Ik zei daar typisch Indisch. Wat toch was
het geval Op een gemaskerd bal in de Die-
(Lees verder pag. 21)
9