Journalistieke Totems en Bonzen
UIT EEN VERSCHONKEN BEZIT EN EEN VER VERGANE TIJD (6)
Buiten en behalve die van Jan Fabricius van wiens BATAVIAASCH HANDELS
BLAD you never could tell, was de concurrentie niet zo erg gevaarlijk voor de
heren Wybrands.
Er waren in Batavia, toentendage, behalve het NIEUWS en het bovengenoemde
HANDELSBLAD, nog maar twee Nederlandse dagbladen: de JAVABODE en
het BATAVIAASCH NIEUWSBLAD, in de wandeling „het lorretje". Deze niet
zeer kwaadaardige bijnaam had het NIEUWSBLAD te danken, zeker niet aan de
inhoud, doch aan het formaat en, vooral aan het papier, waarop het werd gedrukt.
Zaalberg, een man voor wie ik ook nu nog
eerbiedig mijn hoed afneem, was de hoofd
redacteur van „het lorretje". Hij was een
groot journalist, zo groot als we ook in Ne
derland maar weinige hebben gehad. Ik ken
alleen Abraham Kuyper en Leo Plemp van
Duiveland, met wie hij zou zijn te vergelij
ken.
Hij zette de hele krant (12 a 20 bladzijden
elke avond) in elkaar met slechts één jeug
dig reportertje (22 jaar), Berretty geheten,
van wie niemand, en ook de jongeman zelf
niet, zou kunnen geloven, dat weinige jaren
later zijn naam een weerklank zou hebben
over de hele wereld.
Zaalberg was op-ende-op een selfmade man.
Geboren en getogen in wat wij toen Indië
noemden, is bij van z'n leven lang nooit in
Europa geweest, en toch had hij, met een kop
pige studie en vooral met een geniale intuïtie,
zich zo goed op de hoogte gesteld van alles wat
daar, in de tropen, in Australië, in China, in
Japan en in de rest van de wereld gebeurde en
vroeger of later zou gaan gebeuren, dat hij
met autoriteit zijn mening kon uitspreken en
zelfs in Buitenzorg en in de Kamer naar hem
werd geluisterd.
Bovendien en dit is nog sterker wist
hij het te zeggen en te schrijven en te argu
menteren op zulk een eenvoudige, recht-op-de
man-affe manier, dat tot zelfs Jan Fuselier bij
hem zwoer. Zaalberg's hoofdartikelen waren
altijd up to date en ALTIJD juist, of het nu
ging over de B.V. (Binnenlandse Vijand),
'n kepala kampong in de Buitengewesten of
over de onafwendbaar komende wereldoorlog
(Nr. 1) en diens afloop.
Maar -als gezegd voor het orgaan van
de heren Wybrands was hij geen concurrent.
Want, hoewel de oplaag van het NIEUWS
BLAD waarschijnlijk nog veel groter was dan
die van het NIEUWS, ze ontmoetten elkaar
niet, ze werkten op een totaal verschillend ni
veau.
Het terrein van Zaalberg heette „kleine luy-
den", dat van Wybrands „Europeaan boven de
f 500". Ik kan niettemin in alle oprechtheid
en naar waarheid verklaren, dat de beide
broeders Wybrands voor Zaalberg een groot
respect hadden.
Bleef dus de JAVABODE. Dat was nu typisch
een blad dat „zijn draai niet kon vinden".
Ook niet nog lange tijd na mijn vertrek uit
de Oost. Ik weet niet wie de hoofdredacteur
benoemde. Ongetwijfeld was het iemand met
een speciaal Amsterdamse inslag en heimwee
naar Groot Mokum. Want telkens als alweer
gebleken was, dat de zittende hoofdredacteur
de krant geen tien abonnees méér had bezorgd,
misschien wel hun aantal had verminderd (en
veel kon het heus niet lij-en), dan werd er
weer een „goeie, grote, bekende" journalist
uit Amsterdam gehaald en... het liedje begon
weer vanvorenafaan.
Het liedje, dat was: in Batavia een krant te
redigeren zoals men dat met succes in Amster
dam deed.
Ik heb twee hoofdredacteuren van de JAVA-
BODE persoonlijk gekend, en niets in mij
zou enig kwaad van hen willen zeggen.
Nummer 1 was Hendrik Doeff, „Doeff van
Decima" werd hij door Fabricius genoemd,
want hij toonde zich bijzonder bekend met
en geïnteresseerd in de ex- en interne aange
legenheden van dat minimale, om niet te zeg
gen decimale eilandje.
Met hem hadden de heren van de JAV ABO
DE het voor één keer eens met een Hagenaar
FEUILLETON DOOR
willen proberen. Nu, Hagenaar dat was hij,
van de blonde haren op zijn schrander hoofd
en de lorgnet aan een koordje, tot de
nagels van zijn grote tenen. Als hij niet uit
Decima kwam, dan had zijn wieg toch zeker
niet ver van het Binnenhof gestaan. Wat dat
betreft, kregen de bonzen van de JAVABODE
de volle maat.
Ik had hem reeds gekend in mijn Haagse
tijd. Hij was toen, evenals ik, redacteur aan
DE NIEUWE COURANT. Hij had een ont
zaglijk deftige manier van spreken, dat echte
Haegse accent, moitié krakende schoenzool,
l'autre moitié door de neus. En wat er uit
zijn pen vloeide was minstens even deftig
en competent als de rest. Het is geen schande,
hoor...
Hij werd benoemd tot hoofdredacteur van de
JAVABODE, terwijl ik nog geen idee ervan
had, dat ik ooit in Gang Scott zou terecht
(o te onrecht) komen. Had ik hem ver
zocht om mij mee te nemen, dan had ik zeker
kans gehad. Doch in die jaren, het begin van
de 20e eeuw, zagen we in Den Haag neer
op Nederlands Indië, zo erg, dat ik nooit
naar Batavia zou zijn gegaan, als daar niet
een Fabricius was geweest om mij op te van
gen. Het is diep treurig, maar waar: Neder
lands Indië en Frans Guyana... enfin, laat ik
maar zwijgen. Ik mag me niet opwinden,
zegt de dokter.
Hendrik Doeff van Decima verliet ons en
ging, met heel veel illusies, naar de hoofd
redacteurszetel van de JAVABODE. Hij liet
nieuw briefpapier drukken, en deed voor het
overige zeer zeker ook wat hij zijn plicht
achtte. Doch de bovengenoemde bonzen hiel
den het niet lang met hem uit... Zes maan
den a f 2000,p.m. Daarop zijn ze fatsoen
lijk, zoals het de eigenaars van een deftig
blad betaamt, van hem gescheiden.
Daarop ging er maar weer iemand naar Am
sterdam en zocht daar Tersteeg van het HAN
DELSBLAD aan. Het moest en zou iets heel
anders zijn dan wijlen Doeff. Tersteeg was
zijn contrast.
Hij heeft het vrij lang uitgehouden. Scheiden
doet niet alleen Web, het kost ook geld.
Toen ik in Batavia was, leidde Tersteeg nog
de JAVABODE.
Eerlijk: ik mocht hem graag. Als mens was
hij een buitengemeen gezellige sobat. Een om
mee uit vissen, of liever uit borrelen te gaan.
Een wasechte N.Z. Voorburgwalse knaap. Jo
viaal, kwajongen, tof. Van 6 uur in de mor
gen tot middernacht. Hij ontbeet met cham
pagne inplaats van thee. Dat had hij van
Pisuisse geleerd.
Tersteeg had besloten, in Batavia te leven
en te schrijven zoals men in Amsterdam leef
de en schreef. Hij moest, meende hij, van de
JAVABODE een Amsterdams blad maken.
Hij was overtuigd, dat er niets in de wereld
ging boven Amsterdam en alles wat Amster
dams was. Het was zijn recht. De vergissing
lag niet bij hem, maar bij zijn patroons, pien
tere zakenlieden van de Kali Besar, die echter
van de Indische journalistiek geen kaas had
den gegeten. Ook van die kant had het
NIEUWS VAN DEN DAG VOOR NED.
INDIE dus voorlopig niets te vrezen.
De meest charmante journalist in het Indië
mijner dagen was Dirk Verbeek. Hij was
met Schaap redacteur aan de JAVABODE, en
hij was een goed redacteur. Maar nog meer dan
de journalistiek, trok zijn hart naar het toneel,
en wel speciaal naar de Weense operette. Want
hij was jong (in de tweede helft van de twin
tig), sportief en begaafd met een fraaie en
vooral zeer innemende stem. Zijn optreden
en zijn houding deden de rest voor zijn popu
lariteit.
In 1946 (34 jaren later) zat ik tegenover
hem in zijn bureau aan de Nieuwe Uitleg in
Den Haag. Hij had 't intussen gebracht tot
artistiek en administratief leider van het To
neelgezelschap „COMOEDIA" en directeur van
de schouwburg aan het Voorhout. Hij was
gehuwd met de begaafde toneelschrijfster Bet
sy Ranucci-Beckman. Maar zijn vijanden, of
beter: zijn afgunstelingen, hadden met de
Bevrijding vrij spel gekregen om zijn positie
te ondermijnen met de gemakkelijke beschul
diging „collaborateur", ten onrechte, als
zovele in die dagen.
In 1912 in Batavia, ongehuwd, was Verbeek
Lees verder pag. 16)
De Heer en Mevrouw van der Pant (1912)