OP BEZOEK BIJ V. d. PUTTEN
„Mijnheer Robinson als U ergens op straat een zwakke, gebrekkige jongen ziet
aftuigen door tien kerels, wat doet U dan? Dan gooit U zich er toch zonder
aarzeling tussen? Wat kan een blauw oog U dan schelen? Bent U bezorgd voor
uw pakkie en draait U zich om en loopt weg? Wat denkt U, kunt U rustig en
tevreden thuis zitten met uw gespaarde jasje en het geval vergeten? Dat kunt U
niet. Dat kan niemand".
„Er is niet één zaak v. d. Putten; er zijn duizend zaken v. d. Putten. Ik ben hele
maal niet zo'n bijzonder mens. Er zijn er Goddank duizenden die menen voor een
recht te moeten opkomen".
In deze twee uitspraken is eigenlijk de kern
besloten van de nationaal opzienbarende
„Zaak-v. d. Putten". En daarmee is de aard
van de zaak uitgetild boven de aspecten,
waarmee zij als „affaire" algemeen bekend
geworden is. Hier is niet iemand, die een
wrok heeft tegen een aantal hooggeplaatste
figuren, die hij per sé ten val wil brengen.
Hier is niet iemand, die zich als een Sieg
fried meten wil met de Draak van het On
recht. En het gaat (althans voor v. d. Putten)
niet om een afrekening ten koste van alles.
Het is gewoon een „zoeken naar waarheid".
En in al zijn simpele „gewoonheid" kan er
nochtans een nationale zaak uit groeien, die
millioenen interesseert, omdat eigenlijk mil-
lioenen mensen op hun manier en op hun
eigen terrein zoeken naar recht en waarheid,
en de strijd van één allen belang inboezemt.
V. d. Putten ziet het zelf ook veel ruimer
en filosofischer: „Mijnheer Robinson: tegen
de waarheid valt toch niet te vechten. Met
leugens komt niemand, geen zaak en geen
regering ergens. De waarheid komt uit zich
zelf telkens weer boven. Ook al zou ikzelf
willen zwijgen, ook al zou ik nu uitgeran
geerd worden, anderen zullen weer tevoor
schijn komen. Er moet recht geschieden of op
zijn minst onrecht erkend worden".
Nu zou U denken: de heer v. d. Putten is het
type van een filosoof-kampioen: nobel postuur,
hoog voorhoofd, tragisch vergrijsd, ernstige
intelligente ogen. Dat is niet zo.
We zijn bij het echtpaar v. d. Putten-Mar-
therus thuis geweest en vonden twee eenvou
dige, gewone mensen, in een vrolijke huis
kamer, zonder indrukwekkende boekenkasten,
kortom net zoals bij U en mij. V. d. Putten
spreekt heel gewoon en eerlijk en rond met
U net zoals uw buurman in de tram, zonder
interessant- of gewichtigdoenerij. Hij zou eigen
lijk net als U en ik zorgeloos en ongedwongen
willen praten over zijn onvergeeflijke Indische
tijd en het mooie Indië, zijn jonge dromen
en idealen, en zijn menselijke levenservaringen.
Maar hij heeft al veel te doen gehad met
mensen van de pers en hij is voorzichtig ge
worden. Vóór je het weet geven Ze een ver
keerde draai aan alles wat je zegt. Zonder dat
het je bedoeling wil zijn, staan allerlei intieme
herinneringen vetgedrukt in de krant. Ook
wil men vaak de aandacht afleiden van kern
zaken door lekker breeduit te praten over
nevenzaken.
Zelfs over de „techniek" van zijn zaak wil
hij niet praten. Die is al ruim genoeg bekend
gesteld in de pers. En wordt nodeloos inge
wikkeld en/of verdacht gemaakt. Hij wil een
eenvoudige uitspraak: is dit gebeurd, ja of
nee? Zeg toch „ja", man, want het is gebeurd
en we kunnen toch met geen goed fatsoen
allerlei obscure handelingen maar wegstoppen
en net doen of er niets gebeurd is!
De zaak v. d. Puten is eigenlijk net zo een
voudig als de zaak van de spijtobtanten. Is er
destijds aandrang uitgeoefend door de Ned.
Regering en het Handels- en Bedrijfsleven
om Nederlanders over te halen warga negara
te worden? En is Nederland dus mede ver-
Op deze foto, die de Heer H. A. Boon ons toezond, ziet U (links, in korte broek) de Heer van
de Putten met een groep leerlingen van de Eerste Gouvernements Ambachtschool en de Koning
in Wilhelmina School in Batavia. De foto werd genomen in 1938 vlak voor het vertrek naar
Soerabaia waar een excursie werd gemaakt op uitnodiging van de Koninklijke Marine.
De Heer van der Putten had in die tijd van zijn leerlingen de bijnaam Plash Gordon" gekregen
vanwege zijn postuur en de verering voor die figuur uit het bekende stripverhaal in d'Oriënt.
antwoordelijk voor de ellende van de spijt
optanten? fa. Nee, dat geeft men niet toe.
Omslachtig wordt juridisch „aangetoond" dat
de Indonesiër schuld heeft, de spijtoptanten
schuld hebben, enz. enz. enz. NASSI is ge
drongen in een negatief „bewijs-maar-eerst-
positie", die jaren duurt. Zo moet v. d. Put
ten bewijzen, bewijzen, bewijzen! En ja, dat
kan hij wel en wil hij wel, maar waarom al
die ontzaglijke omslag? Ziet men dan niet in
dat heel het maatschappelijk, politiek en so
ciaal leven in Nederland veel en veel simpe
ler en prettiger wordt als men gauwer en
eerlijker vaststelt wat goed en wat verkeerd is?
Het merkwaardige is dat v. d. Putten merkte
dat zijn zaak al spoedig het karakter kreeg
van een strijd v. d. Putten contra de Regering
(vandaar zoveel politieke interesse!) terwijl
de uitgesproken ambtenaar en dienaar van
het Gezag de Regering alleen beschermen wil
tegen personen en elementen in haar gelederen,
die de Regering verzwakken of een slechte
naam geven. Hij heeft verder niet de minste
rancune tegen wie ook en zegt dus niet: „Ik
zal niet rusten voor die of die aan de galg
gekomen is".
Herhaaldelijk beschermt hij de Regering in
verleden en heden. „Het was een chaos vlak
na de oorlog, mijnheer Robinson. U als re
dacteur van Wapenbroeders in die dagen zult
dat ook vaak gemerkt hebben. Toen wij de
Bond van Burgerpersoneel in Militaire In
richtingen oprichtten, was dat uitsluitend en
alleen met het doel om te helpen oprui
men. Door nauwer contact van ambtenaren
De heer en mevr. v. d. Putten
in Bandoeng, Batavia, Semarang, enzovoort,
konden wij sneller achterhalen waar tekorten
en fouten zaten in distributie, verzending,
opslag, aankoop, onderhoud, enz. enz. en de
wegen vinden om uit de moeilijkheden te
raken. Het was niet nodig dat ambtenaren en
hun gezinnen vaak veel te lang moesten wach
ten op rijst, huisvesting of transport. Maar
tot onze schrik kregen wij het apparaat dat
wij dienden, de Leger Technische Dienst, té
gen ons!"
Wij hebben allemaal de misère in die dagen
gekend. En we weten allemaal, dat er onge
zonde toestanden waren, waar niemand wat
aan kon doen, maar zeker ook ongezonde
toestanden, veroorzaakt door profiteurs. Y. d.
Putten wil niet afrekenen met profiteurs, hij
wil recht-trekking van een eerlijke zaak.
Men vraagt ons misschien: heeft v. d. Putten
wérkelijk wel gelijk? Heeft het wérkelijk nog
zin om „oude koeien uit de sloot te halen?"
(Vervolg op pag. 22)
5