Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden
125 jaar
Op 28 juni a.s. zal het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden zijn 125-jarig
bestaan herdenken. Een feit dat n.h.v. in de kolommen van „Tong-Tong" niet
onvermeld dient te worden gelaten. Want de cultuurschatten van Indonesië,
welke het museum o.m. herbergt, kunnen bij ons de herinnering levendig houden
aan het verre tropenland, waarmee wij vergroeid waren. Niet langer zal het ons
mogelijk zijn datgene wat een eens zo bloeiend cultuurtijdperk ons overliet in
eigen omgeving te zien.
Nimmer meer zullen wij de Borobudur kunnen
aanschouwen zoals het machtige monument
daar voor ons lag in door het maanlicht over
goten nachten, nimmer meer de serene rust
welke uitging van de mediterende buddha's en
bodhisatvas in hun nissen over ons laten gaan.
Niet meer kunnen wij de gamelanklanken
horen zoals ze tot ons kwamen over de velden,
noch het gedruis van een wajang-koelitverto-
ning en de verhalende stem des dalangs. Dat
alles is verloren gegaan. Dankbaar moeten
wij daarom zijn dat veel van wat Indonesië
aan cultuuruitingen heeft opgeleverd zich
toch in onze onmiddelijke omgeving bevindt,
al missen wij de eigen omgeving waarin zij
tot leven kwamen.
In verband met dat jubileum hebben wij de
direkteur van het museum dr. P. H. Pott,
bereid gevonden om ons iets te vertellen
over het ontstaan van de instelling, haar groei
en ontwikkeling en van haar aktiviteiten.
Het Rijksmuseum voor volkenkunde mag zich
het eerste op wetenschappelijke grondslag
ingerichte volkenkundige museum in Europa
noemen. Zijn ontstaansgeschiedenis is ten
nauwste verbonden met die van ons konink
rijk en met de persoon van koning Willem I,
die een levendige belangstelling had voor de
stichting van nationale instellingen en de ver
spreiding van kennis omtrent alle delen van
het rijk.
Toch zijn de verzamelingen van het museum
niet uitsluitend op Indonesië gericht; zij be
strijken het gehele gebied van de niet-westerse
cultuur, dus van geheel Azië, van Afrika,
Amerika en het Zuidzee-gebied. Dit alles
omvat een aantal van 250.000 a 300.000
voorwerpen, waarvan nog geen achtste deel
voor het publiek is opengesteld. Het oudste
gedeelte van de verzamelingen bestaat dan
ook niet uit voorwerpen uit Indonesië, maar
uit een kollektie van circa 5000 objekten,
welke indertijd door jhr. dr. Ph. F. B. von Sie-
bold tijdens zijn verblijf in Japan vanuit het ei
land Decima in het tijdvak tussen 1823 en 1830
is bijeengegaard. Na zijn gedwongen vertrek uit
Japan en zijn terugkeer in Nederland bood
Von Siebold deze verzameling aan koning
Willem I aan. In 1837 werd, na jarenlange
onderhandelingen, in beginsel tot de aankoop
besloten.
Intussen had Von Siebold zijn kollektie in een
geordende samenstelling in het gebouw Rapen
burg 19 voor het publiek opengesteld. Van
de aanvang af heeft Von Siebold met zijn
stichting een duidelijk doel voor ogen gehad
en er op aangedrongen dat zijn verzamelingen
met die van'het in het Mauritshuis te Den
Haag gevestigd Kon. Kabinet voor Zeldzaam
heden een wetenschappelijk ethnografisch mu
seum zouden vormen. Dit Koninklijk Kabinet
was in 1821 voortgekomen uit het in 1816
tot stand gekomen Kabinet van Chinese
zeldzaamheden, hetwelk een kollektie Chinese
ethnografica omvatte, die in 1813 door J. F.
Royer werd nagelaten aan „hem, die uit het
Oranjehuis het eerst weder de Nederlandse
bodem betreden zou".
De door Von Siebold beoogde samenvoeging
kwam door allerlei moeilijkheden pas tot stand,
bij de opheffing van het Kabinet voor Zeld
zaamheden in 1883, waarbij de ethnografische
verzamelingen van het Kabinet overgingen naar
's Rijks Ethnografisch Museum te Leiden.
Onder het direktoraat van mr. L. Serrurier
(18821896) hebben de verzamelingen zich
sterk uitgebreid, vooral door de verwerving
van een belangrijk gedeelte van de Neder
landse inzending bij de in 1883 te Amster
dam gehouden Internationale Koloniale Ten
toonstelling. Ook werd in deze tijd verworven
een groep van vijf bronzen Japanse Buddha's
welke thans de inhoud uitmaken van de z.g.
Buddha-zaal.
In 1885 werd de z.g. „kampong" opgericht,
wellicht het eerste openluchtmuseum ter we
reld, bestaande uit een aantal huizen uit
verschillende delen van Indonesië, overge
bracht van de zo juist genoemde Koloniale
tentoonstelling en opgesteld op een aan de
Sterrenwacht te Leiden grenzend terrein. Het
Nederlandse klimaat stelde echter te hoge
eisen aan het onderhoud der objekten en nadat
in 1903 een zware storm enkele huizen had
vernield, werden de restanten tenslotte opge
ruimd.
Intussen breidde de kollektie van Indonesië
zich met de voortgezette openlegging van de
buitengewesten gestadig uit. Veel materiaal
uit Atjeh en Bali werd verkregen, terwijl een
zeer belangrijke kollektie het resultaat was van
een wetenschappelijke expeditie van dr. A. W.
Nieuwenhuis dwars door centraal-Borneo.
De belangrijkste aanwinst in deze periode is
echter geweest de overdracht in 1909 van die
voorwerpen uit het Rijksmuseum voor Oud
heden, welke vielen buiten het klassieke
gebied, waarmee o.m. de hindoe-javaanse ver
zameling haar weg vond naar het Rijksmuseum
voor Volkenkunde. Tot de fraaiste stukken uit
Het beeld van de Godin Pradjnaparamita,
verpersoonlijking van de Hoogste Wijsheid,
dat toen het in Parijs tentoongesteld was, alle
kunstkenners in extase bracht.
de hindoe-javaanse periode behoort de Pradjna
paramita uit Singosari, indertijd door Nicolaus
Engelhard, gewezen gouverneur van Java's
Noordoostkust en de assistent resident van
Malang, D. Monnerau aan prof. C. G. Rein-
wardt geschonken.
Tot de meest kostbare voorwerpen in de Indo
nesische sektor moet ook genoemd worden
een wajang bèbèr, waarschijnlijk het enige be
kende specimen in Europa van deze uiterst
zeldzaam geworden cultuuruiting van Java.
Door de stichting van het Koloniaal Museum
(thans Tropisch Museum) te Amsterdam gin
gen vele schenkingen, welke tot 1920 hun weg
vonden naar Leiden, naar Amsterdam.
Toch is er een verschil tussen de opzet en het
karakter der verzamelingen te Amsterdam en
te Leiden. Het zwaartepunt bij het v.m. Ko
loniaal Instituut te Amsterdam was gelegd op
het verkrijgen van een zo volledig mogelijk
beeld van de koloniale expansie in Ned. Indië,
en de daarmee gepaard gaande economische en
sociale aktiviteiten van het toenmalige regiem
en van het bedrijfsleven, gericht op het aan
tonen dat „er iets groots verricht werd".
De verzamelingen van het Rijksmuseum voor
Volkenkunde evenwel richten zich uitsluitend
op de mens in zijn veelvoudige ontwikkelin
gen; en op de bestudering van de menselijke
geest, zoals hij zich openbaart in de kunst
uitingen der verschillende volken.
Ik ga hier niet in op de vele moeilijkheden
welke het huisvestingprobleem in de loop
der jaren heeft opgeleverd. In 1933 kwam het
gebouw van het Academisch ziekenhuis, toen
dit verhuisde, ter beschikking van het museum,
zodat het dan eindelijk een enigermate waar
dige behuizing verkreeg.
De oorlogsjaren werden gelukkig zonder scha
de doorgekomen; de verzamelingen bleven
ongeschonden en in takt.
De periode van na de tweede wereldoorlog
heeft zich gekenmerkt door een beperkter,
maar meer systematisch verzamelen, waar mo
gelijk door het uitzenden van eigen weten
schappelijke medewerkers, waarbij naast het
verzamelen van objekten vooral het bijeen
brengen van gegevens en het systematisch vast
leggen van het gebruik van objekten door
middel van *foto en film werden nagestreefd.
Doch de funktie van een museum is niet alleen
maar een aantal objekten bijeenbrengen als
wetenschappelijk studiemateriaal voor geleer
den en onderzoekers, zijn funktie moet ook
zijn het cultuurbezit gemeengoed te maken
van het grote publiek. Naast het wetenschap
pelijk werk moet ook alle aandacht worden
gegeven aan het educatieve werk, waarbij het
museum zich er op toelegt de resultaten van
onderzoek en verzamelaktiviteit op dusdanige
wijze aan het publiek te brengen dat het
een beter begrip krijgt van de eigen waar
de van vreemde culturen zonder daarbij de
eigen beschavingsvorm prijs te geven. Ook
aan deze funktie van een museum wordt door
de leiding van het Rijksmuseum voor Volken
kunde alle aandacht besteed. Men tracht deze
taak te verwezenlijken op verschillende wijzen.
Vooreerst door het organiseren van tijdelijke
tentoonstellingen m.b.t. onderwerpen welke op
een gegeven moment in de belangstelling van
het publiek staan. Men tracht ook de tentoon
stellingen zodanig op te zetten, dat daarbij
een parallel kan worden gelegd tussen de
vreemde en de eigen wereld, b.v. een tentoon
stelling waarbij getoond wordt hoe de mens
de vis te slim af is of een tentoonstelling
onder de naam: „Zo zien zij ons' waarin
ons wordt getoond hoe een volk in zijn kunst
tot uitdrukking brengt, hoe het de voor hem
vreemde levensuitingen van b.v. de Nederlan
ders heeft gezien en aangevoeld.
Voorts worden in aansluiting op de wensen
van bepaalde groepen inleidingen gegeven
met inschakeling van enigerlei vorm van zelf-
(Vervolg op pag. 19)