Journalistieke Totems en Bonzen
Vervolg van pag. 9
Maar hoe wist die dan, dat er bagage van
jullie op de „CRISTIAAN HUYGENS" lag?"
„Dat zal wel de schuld van die kletskous
van een vrouw van me zijn. Die heeft overal
rondgebazuind, dat we naar Batavia gingen,
waar haar man voor een „prachtige positie
in de journalistiek was „aangezocht".
Dikke tranen rolden over zijn stoppelige
wangen. Hij had niet eens de moeite genomen
zich te scheren.
„Het sprookje is uit, Leo. Ik ben armer dan
ooit. Het was immers al te mooi. Niet? Al te
mooie dingen gebeuren niet meer. Het zijn
maar dromen: ze kunnen niet waar zijn...
„Alles is nog niet verloren, kerel! Ik ga
Berretty opbellen".
Doch ook dat liep tegen. Berretty was niet in
Den Haag. Hij was op reis cn men kon (of
mocht?) niet zeggen waarheen, en ook niet
wanneer hij zou terugkomen. Ik kon alieen
gedaan krijgen, dat ze een briefje op zijn
bureau legden met het verzoek mij op te
bellen zodra hij terug was.
„Och, wat zou die goeie Berretty nog voor
me kunnen doen? Mijn hele bezit is nu dit
versleten pak, dat ik aan heb. Mijn boeken,
die ik nodig heb om te kunnen werken;
mijn prachtige grammofoonplaten; mijn witte
pakken, onze beddelakens; de jurken en het
ondergoed van mijn vrouw, alles naar de
bliksem
Hij snikte.
„Berretty kan toch een eind maken aan je
faillissement. Zo heel veel zal er toch niet
nodig zijn om een arrangement met je crean-
ciers te maken. Kop op, kerel
En ik had het minder gelukkige woord:
Al van heel ver hoorde je het gemurmel van
het bosheekje, waar je na eindeloze kronkelin
gen van het paadje eindelijk aankwamSchoe
ien uit; in het koude water staan; opkijken
naar het smalle zigzag azuur hoog boven je
voorbij de woudreuzenkruinen. Dan als een
flits laag langs het water de azuren vlucht
van een ijsvogel en dwars daarover hoog
boven de zonnestreek van een gouden kapo-
dang. Twee vogelkreten en weer stilte. Je
leefde tien eeuwen in één tiende seconde!
„Zolang er leven is, is er hoop".
„Er zal niet lang meer leven zijn..."
Ik zag de hopeloosheid van de toestand in,
en wist werkelijk niet meer wat te zeggen.
„Zeg eens eerlijk: hoeveel schuld heb je in
Nederland?"
Mijn vraag bleef onbeantwoord.
„Volgende week donderdag is de boot in
Er is een hut voor ons gereserveerd. Maar ik
kan toch niet met mijn vrouw aan boord gaan,
terwijl iedereen op het schip weet, dat ik een
frauduleus bankroet heb gemaakt, dat mijn
hele bagage van boord is weggehaald. Mijn
prestige is weg. Zal de „NEDERLAND me
nog krediet geven? Ook dat is twijfelachtig.
Zal de JAVABODE me nog willen hebben?
Zal ik mijn Europese kleren tot in Batavia
moeten aan houden? Ze verwachten me daar
met die boot... Nee, Leo, finita comoedia,
het spel is uit?". „De Wet zegt toch, dat men
de nodige kleren en de dingen die je voor je
werk nodig hebt, niet mag afnemen?"
„Hoe kan ik ze terugkrijgen?... In tien da
gen?"
Er kwamen klanten binnen, en ik was zo
gemeen, me te schamen voor die huilende
man aan de bar. Met een zoet lijntje loodste
ik hem weg. Mijn bezigheden eisten mij weer
helemaal op.
Gerrit begreep dat ook.
We zagen hem niet terug, die dinsdag, vóór
9 uur's-avonds. Toen was hij, schijnbaar, ge
heel gekalmeerd. Hij had alleen iets stars, ik
zou haast zeggen iets koppigs, in zijn blik, en
sprak niet veel.
Mijn vrouw bracht hem n grote biefstuk met
sla en gebakken aardappels, op z n Hollands.
Langzaam, als in gedachten, at hij alles op.
Daarop kwam hij op een kruk bij mij aan de
bar zitten.
„Wat heb je uitgevoerd, vanmiddag? vroeg
'ik om de stilte te verbreken. „Heb je gerust?"
„Nee. Ik heb aan mijn vrouw geschreven en
een beetje mijn zaken in orde gebracht".
Ik wilde niet onbescheiden zijn en vroeg met:
„Welke zaken?" Maar een idee, of liever
een besluit viel mij in:
„Ik ga morgen met jou naar Amsterdam. Als
we de boel kunnen loskrijgen, kunnen we ze
nog naar Genua sturen. En we krijgen ze los,
Gerrit. Geloof mij. Ik kan getuigen, dat de
hutkoffers niet eens van jou zijn. Jij maakt ze
open en laat zien, dat er voornamelijk studie
boeken en lijfgoed in zitten.
Alles wat erin zit heb je nodig om te kunnen
werken en daarmee dan ook je schuldeisers
te betalen. Niemand mag je dat afnemen. We
nemen een advocaat mee, en misschien ook
wel Berretty, als die terug is. Je mag niet
alles maar op zijn beloop laten, beste kerel!
Je moet je verdedigen tot het uiterste. Ik zal
je daarbij helpen, zoveel ik kan. En ik ben
overtuigd, dat we zullen slagen. Je staat er
te mooi voor: de grootste moeilijkheden zijn
overwonnen. ^^Cil je nou bij de pakken neei-
zitten?..."
Hij antwoordde niet.
„Vind je niet?" vroeg ik nogeens.
Zijn zwijgen beangstigde mij.
Hij knikte bevestigend. En zei:
.Dan ga ik nu maar".
',Ik kom je morgenochtend vroeg halen. We
gaan samen naar Mokum. Als t moet, doen
we je curator een proces aan in kort geding.
Ga naar bed en tob niet meer".
Het werd niet „vroeg", de volgende ochtend.
Wij waren zoals dikwijls, in die dagen, om
half-drie naar bed gegaan. Tot 2 uur „de
hoogste tijd heren!" zat de bar vol mensen,
en de meesten hadden meer gedronken dan
goed voor hen was en waren vervelend.
Ik had een slapeloze nacht. Tot 6 uur, toen
de zon door de gleuven der persiennes gluur
de, deed ik geen oog dicht.
Drie uur vier uur,... een zwoele midzomer
nacht. Alle details van het tragische leven
van mijn vriend spookten me door het hoofd.
Zou hij nu slapen? Of... zou hij nu voor
eeuwig slapen? En als dat was, was ik er dan
niet voor een groot deel schuldig aan?
Tegen 6 uur sliep ik in, en mijn goede vrouw
liet me slapen. Toen ik wakker werd, was het
bij tienen.
Een bad en een koude douche kalmeerden
mijn zenuwen een beetje.
Toen ik aan de zaak kwam, was mijn vrouw
naar de markt, in de rue Lepic. De eigenaar
van het hotel was intussen geweest, en had de
boodschap achtergelaten of ik dadelijk bij
hem wilde komen.
Dus... tóch??
Ik haastte mij naar het hotel.
Toen de heer Wybrands om negen uur nog
niet om zijn koffie gebeld had, die hij altijd
tegen 8 uur vroeg, was de man van ,,Beau
Sejour" (o, ironie van een naam!) naar
boven gegaan. Hij had geklopt, en nogeens
luider geklopt. En toen hij geen antwoord
kreeg, had hij met de loper de deur geopend.
Wat hij gezien had deed hem, hevig ontdaan
de commissaris van politie opbellen. De Hol
landse klant lag, het bovenlichaam op het
bed, de benen en voeten ervan afhangend. Hij
lag in zijn overhemd, de jas was keurig over
de leuning van een stoel gehangen. Het wek
kertje stond op het nachtkastje en een revolver
lag op de grond. Er was een klein rood vlekje
op het hemd en wat bloedstrepen op het laken.
De politie was geweest, met een dokter, en
men had de dood geconstateerd. Een revolver
schot in het hart, even onder de linker tepel.
De dokter schatte het overlijden een tiental
uren geleden.
Alles wees op zelfmoord. Maar de commis
saris, die verzocht had om niets in de kamer
aan te raken, wilde ook mij horen. En we
moesten de vrouw van de dode zo gauw mo
gelijk laten komen.
De hotelhouder vroeg of ik het lijk ook zien
wou. Ik voelde er niets voor. Klappertandend,
ondersteund door mijn vrouw, die inmiddels
was thuisgekomen ,ging ik naar het Commis
sariaat. Mijn vrouw, die tienmaal meer zenu
wen heeft dan ik, is, als er iets „gebeurd" is,
altijd ijzig kalm en bewust van wat ze moet
doen.
De commissaris kende ons persoonlijk, want
we hadden hem nogaleens nodig gehad en
zelfs was hij, 'n paar keer, in 86, rue Pigalle
komen dineren. We vertelden hem in t kort
alles van de laatste dagen. Hij liet zijn secre
taris een proces-verbaal opmaken, dat ik moest
ondertekenen. Ik dacht zozeer was ik over
stuur „Straks arresteert hij me nog" Maar
zo'n vaart liep het niet. Beleefd deed hij ons
uitgeleide, me nogmaals op het hart drukkend
madame Wybrands zo gauw mogelijk te laten
komen, en hem te waarschuwen zodra ze er
was.
Zo had ik nu de zware taak, Gerrits vrouw
op de hoogte te stellen. Gelukkig herinnerde
ik mij het adres, dat hij aan Berretty gegeven
had om de koffers erheen te zenden. Boven
dien, een Duitse die met een Hollander ge
trouwd was en met hem samen een blauwe
maandag een koffiehuis geëxploiteerd had
tegenover de gevangenis, kon in een kleine
stad als Bochum niet onbekend zijn.
Ik vroeg mij af of ik zou telegraferen of
telefoneren. Het laatste leek me het meest
aangewezen. Ik belde het postkantoor in Bo
chum op en zette daar uiteen wat er aan de
hand was. Ik vernam, dat Frau Wybrands
(Vervolg op pag. 17)
16