Journalistieke Totems en Bonzen Vervolg van pag. 9- „Vraag hem eens of hij ene „Aneta" kent.'' „Is hij getrouwd?" vroeg zij verschrikt. „Met hem weet je dat nooit. Maar ik geloof van niet. „Aneta" zo heet zijn bureau. Toen hij naar Indië vertrok, engageerde Ber- retty Coquita als gouvernante voor zijn kin deren, en nam voor haar een dekhut le klasse op hetzelfde schip. Haar hopen, dat ze nogeens zijn vrouw zou worden, werd spoediger verwezenlijkt dan ze had durven denken. Eenmaal in Batavia stuur de hij zijn vrouw, een Duitse, naar Europa terug, vroeg en verkreeg echtscheiding en trad in Singapore in het huwelijk met de Portugese. Een jaar later, donderdag 20 december 1934 stond ze in het landgoed boven Bandoeng, ,Isolabij de kerstboom, die ze zelf had ver sierd. Ze had de kinderen naar bed gebracht en ze was alleen, in de salon. Haar man was weer voor zaken in Europa. Maar hij had beloofd, dat hij vóór Kerstmis thuis zou zijn, bij haar en de kinderen. En hij had woord gehouden, want hij was met de Uiverhet snelle vliegtuig van de K.L.M., onderweg. Overmorgen zou hij in Batavia zijn. Mevrouw Berretty was overgelukkig. Ze hield dolveel van haar man en van de kleinen, die dinsdag zouden mogen opblijven bij de prach tige grote boom, waarop alle kaarsjes zouden zijn ontstoken, terwijl de tafel ernaast vol zou liggen met geschenken. Ze zouden ook het gehele inlandse personeel erbij nodigen. Katholiek opgevoed, geloofde ze in de goede God, en ze vond, dat ze Hem niet genoeg kon danken voor het geluk en de weelde, die Hij haar had geschonken. De Friesche klok in de hall sloeg 9 uur. Het uur van de nieuwsberichten. Ze verstond ge noeg Hollands om het voornaamste te begrij pen. Coquita zette de radio aan. En ze voelde alle bloed uit haar hoofd wegtrekken; ze dui zelde en viel op een stoel. Nuchter schreeuwde het toestel: ,,De Uiver", een lijntoestel van de K.L.M., dat gisteren van Schiphol vertrok met bestem ming Batavia, is hedenmorgen door een onbe kende oorzaak neergestort te Rut bah Wells, bij Karachi. De gehele bemanning en alle passa giers zijn omgekomen in de vlammen.'' De Portugese huilde nu zo luid, dat een baboe en een sepen kwamen kijken wat er met de nonna was. Brullend van smart, stamelde ze, in 't Maleis, enkele woorden. Het toestel schreeuwde door. Afschuwelijke bijzonderhe den. Daarop berichten uit andere delen van de wereld. De inlandse bediende draaide het zach ter. Krampachtig snikkend hing zijn meesteres op 'n stoel en verscheurde het kanten zak doekje met haar tanden. Uit het radiotoestel klonk nu muziek. De bedienden lieten haar weer alleen. Een half uur later ongeveer, terwijl ze nog altijd daar lag, klonk het: „Hallo, hallo! Het blijkt, dat niet alle inzit tenden van de „Uiver" zijn omgekomenAI en zegt, dat sommige, met zware brandwonden, zijn gered en in een ambulancewagen van het Roode Kruis naar Karachi gebracht." En nog weer een poasje later: „Ons vorige bericht was, helaas, onjuist. Men heeft niemand kunnen redden." Het ongeluk met de „Uiver" is veroorzaakt door een doodgewone fout van Beekman, de chef-bestuurder, die de berichten uit Kairo over slecht weer en het aandringen op terug keren veronachtzaamd had, koppig was door gevlogen en tegen een berg was gebotst. Men heeft rond de ramp allerlei melo-dramatische verhalen opgediend, maar in waarheid was het heel eenvoudig. Dit blijkt ook uit het feit. dat in diezelfde maand december 1934 nog vijf andere machines daar in de buurt zijn veron gelukt: de „Kiviet", de „Ooievaar" en nog drie andere, wier namen mij zijn ontschoten. Karei Wybrands vond de dood aan de gevol gen van een auto-ongeluk, 27 mei 1929- Gerrit Wybrands overleed door zelfmoord, 18 augustus 1931. Dominique Berretty overleed door een vlieg tuig-ongeluk, 20 december 1934. Stufkens verdronk in zee met een getorpedeerd Japans gevangenentransportschip. Van der Pant, gruwelijk mishandeld als NSB-er, op transport gesteld naar Bonaire, stierf aldaar in een concentratiekamp. Welk een demonisch noodlot heeft al deze mijner vrienden-journalisten de dood in ge jaagd? Alvorens, welwillende lezer, afscheid van u te nemen, moet ik nog even met u terugkeren naar Bandoeng. Want deze enkele herinne ringen nogeens doornemend, bemerk ik, dat ik verzuimd heb, een tweetal zeer grote Indi sche journalisten uit die dagen te noemen: Mr. Wormser, directeur en eigenaar van de PREANGERBODE, en de plaatselijke direc teur, de heer Nauta, die beiden lange tijd een dominerende positie hebben bekleed, in de jaren van 1920 tot 1930. De heer Wormser beklom alle vulkanen en heeft daar een won derschoon boekje over geschreven, waarin hij de Godin der Zuidzee laat leven. Pastoor Arensbergen, behalve priester ook journalist, redacteur van een katholiek weekblad, heeft gezegd, dat dit boekje van Wormser aan de hoogste literaire eisen voldeed. Bets Elze, een Hollands meisje, kwam in 1911, 4 jaar oud, naar Indië. Haar vader is een bekend apotheker geweest in Bandoeng. Op 2 maart 1925 deed zij haar intrede in de jour nalistiek, als leerlinge bij de Redactie van de Indische TELEGRAAF, die gedrukt werd bij Nix en Co. Ze maakte daar o.a. kennis met Van de Kamer, een Indische jongen, d7e later de heer Anders zou opvolgen als hoofdredacteur. Bets Elze bleef tot 31 maart 1927 bij de TELE GRAAF. Toen vroeg de heer Wormser haar bij zijn krant te komen, en ze is bij hem ge bleven tot 31 mei 1930. Ze wilde graag naar Nederland, dat ze nog niet kende. Daar is ze korte tijd, een jaar, verbonden geweest aan het Haagse VADERLAND, waarop ze werd ontslagen wegens reorganisatie en bezuiniging (de bekende crisis der dertiger jaren). Bij de PREANGERBODE was zij in de tijd van Crayé, van wie Karei Wybrands eens schreef, dat hij (K.W.) al in de journalistiek zat toen de moeder van Crayé zijn (Crayé's) broekje nog moest toeknopen en zijn neusje snuiten. Later kwamen Pip de Haas en de jongste zoon van Wormser ook bij de PREANGERBODE. In 1937 waren er Nauta, Daum, Van Bovene (pseudoniem Dariatas) en Lottie Obertop, die nu in Heemstede woont. Bets Elze woont nu, gehuwd met de heer Bonde Jensen, al jaren in Fredensvang bij Aar- hus, in Denemarken, waar ze Deens-Neder landse free lance is. Eén totem of bonze is ze nooit geweest, maar de korte tijd dat ze in de tropen werkzaam was, heeft ze zich een jour naliste getoond, even verdienstelijk als beschei den, In de schaduw van werkelijk zeer grote persbroeders. De «lobale opsomming is hiermede bij lange na niet volledig. Grote journalisten uit die dagen van Olim waren ook Belonje, Ritman, Van der Laan, Veersema. En ongetwijfeld zijn er nog vele meer, wier namen ik mij niet herinner. 5 januari 1914. Ik sta op het promenadedek van de „REM BRANDT", die mij straks naar huis zal brengen. Naar huis?Is het wel mijn huis? Mijn vrouw en mijn kind zijn in Europa. Ikzelf ben er geboren. En vroeger, vóór deze twee jaren in Indië, heb ik nooit noemenswaard Neder land verlaten. Mijn verstand zegt me: Holland is dus je huisMijn ziel glimlacht, want ze gelooft het niet. Zij fluistert: Jij hèbt geen huis. Ik ben verheugd, dat de terugreis naar Europa is aangevangen. Tot Van der Pant, die me uitgeleide doet, zeg ik: „Ik zou nu volmaakt gelukkig zijn, als ik met zo verkouden was!" Hij lacht. Toch meen ik het serieus. In Maart 1912, toen ik twee weken in Indië was, zei Fabricius me: „Als je hier wilt slagen, leven en tevreden zijn, moet je met beide benen HIER op de grond staan." Misschien zei hij het ook wel tegen zichzelf?... In elk geval, ik had het toen al gezien. En ik antwoordde: „Ik blijf hier niet." De charme was toen al gebroken. In hoever daarbij ook de afwezigheid van mijn gezin gewicht in de schaal had gelegd, blijft voor mij een open vraag. Trouwens, niet ik leid mijn leven: er is een hogere macht, die het voor mij doet. Ik word geleidAls een kind. Maar wèl weet ik nu, dat ik, toen ik weer veertien dagen in Europa was, spijt had van mijn besluit. Die spijt is steeds sterker geworden. Tot het ogenblik, waarop ik besefte, dat Indië voor mij een fata morgana geworden was. Allerlei overwegingen van secundaire aard hielden mij ervan terug, toen het nog mogelijk was, weer erheen te gaan. 'n Uur na dat eerste ogenblik van de thuisreis sta ik aan de reling, alleen, en de palmen van het Morgenland wuiven me toe, ten afscheid. Hun zang is een soort Sirenenzang. Nu al begin ik, in de geheimste kamer van mijn hart, te beseffen, dat ikmisschienverkeerd heb gedaan. Te beseffen wat ik, vrijwillig en opzettelijk prijsgegeven heb Kan iemand eigenlijk wel „volmaakt gelukkig" zijn? Ook als hij niet verkouden is? We zijn domme kinderen, die het kostbare speelgoed laten lipgen, en telkens maar weer om iets anders zeuren. Ik geloof werkelijk, dat ik, met de 84 jaren die ik tel, in staat zou zijn, naar Indonesië te gaan, indien gelegenheid daartoe mij geboden werd. Waanzinnig?Ja, inderdaad: waanzin- n i g Een bevriend psychiater, de goede jood Dr. Soesman, heeft eens tegen mij gezegd: „Spit it out! Gooi alles eruit! Dat is het beste mid del tot "enezing." Daarom, trouwe lezer, heb ik deze bladzijden volgepend. LEO FAUST EINDE KAJOE BF.NGKOK In Soekaboemi woonde en mijnheer Krom hout. Deze kwam iedere dag langs ons huis aan de Bunutweg. Op een dag zat een ouder zusje van me achter de heg aan de straatkant en zag de man aankomen. Spontaan klonk uit haar mond, maar van achter de heg: „Dag mijnheer kajoe bengkok". En zo een paar keer tot de man in de gaten had wie hem in de boot had. Woedend was hij en natuurlijk weer en bezoek aan moeder om te klagen over één van haar brandals. I.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 16