„KOMT TIJD KOMT RAAD" IR. E. P. WELLENSTEIN SPANJE Batavia 15 december 1880 Den Haag 4 augustus 1934 Op 23 mei 1934 vertrok de Directeur van Economische Zaken, de heer Wellenstein, per vliegtuig naar Holland om, in opdracht van de Regering, de Minister van Koloniën te gaan inlichten omtrent een aantal belangrijke, bij zijn departement aanhangige aangelegenheden. Voor dit vertrek werd, zowel uit ambtelijke- als uit de bedrijfswereld, een mate van belang stelling getoond, die nauwelijks verklaring kon vinden in de omstandigheid, dat een bekend ingezetene van Batavia, zich voor korte duur naar Patria begaf. Veeleer was het, alsof de leiders van het particuliere bedrijfsleven en de hoogste ambtenaren deze gelegenheid wilden aangrijpen om door hun aanwezigheid te getui gen, de bijzondere betekenis van de taak van deze departementschef in het toenmalige tijds gewricht te begrijpen en een stille hulde wilden brengen voor de wijze waarop die taak werd verricht. Insider en buitenstaander gevoelden, dat Ir. Wellenstein, meer dan iemand anders, leiding gaf aan de voorbereiding van de door de nood der tijden afgedwongen maatregelen tot econo misch verweer en die noodzakelijke voorzienin gen met grote bekwaamheid en in een bewon derenswaardig snel tempo ontwierp en er in slaagde de uitvoering in goede banen te leiden door een tot het uiterste gespannen werkkracht. Dat Ir. Wellenstein in het laatste en belang rijkste jaar zijner ambtelijke werkzaamheid een zo dominerende plaats met ere heeft kunnen vervullen, was te danken aan zijn innige ver- groeidheid met de Indische samenleving, zijn buitengewone geestelijke begaafdheid en grote .werkkracht en mede het doorlopen van een carrière die, als geheel gezien, een uitstekende voorbereiding voor de overweldigende taak van de Directeur van Economische Zaken is ge weest. Geboren uit een dier Bataviase families, die sedert vele geslachten in Indië hun vaderland zagen, door familie-relaties verbonden met zeer velen, die in het Indische bedrijfsleven een rol vervulden vóór dit door de voortdringende ven nootschapsvorm zijn patriarchale trekken ver loor, als jong ambtenaar geruime tijd in de binnenlanden werkzaam, behoorde Ir. Wellen stein tot de weinigen, die de noden en belan gen van de gemeenschap van dit land begreep. Maar en dit is het allerbelangrijkste Ir. Wellenstein zag en kende niet slechts de econo mische noden van alle groepen der Indische samenleving, hij bezat ook de moed zonder aar zeling en zonder aanzien des persoons te vor deren en te bevorderen datgene, wat hij als juiste politiek voor het ogenblik en voor de toekomst had leren onderkennen, in praktische daden om te zetten. Te vroeg ging hij heen, een plaats achter latende die zeer moeilijk te vervullen was; deze zoon van het Indische land C. H. Het bezoek van Ir. Thomas Nix (hier met T. R. op het vliegveld van Madrid) aan de Costa del Sol om de mogelijkheden van de bouw van een Indisch dorp bij Malaga grondig te bestuderen, heejt tot nogal ingrijpende nieuwe inzichten en ideeën geleid, waarom trent geinteresseerden in het Plan uitvoerig worden ingelicht. Wellicht zit er dezer dagen ook nog aardige copy in voor Tong-Tong. Er is niets zo gemakkelijk om in een wille keurig onzichtbaar gezelschap in Nederland te ontdekken wie Indischgast is of niet, door een kort gesprek te voeren over toekomstverwach tingen. Bij een serieuze beschouwing van ministeriële uitspraken en statistieken van Sociale Zaken en Maatschappelijk Werk, zal blijken dat de Nederlander-van-hier ze kent, er zijn gedachten over laten gaan, en op zijn minst zorgelijk gestemd is. Op zijn best: zich nu reeds aan het indekken is. Bij de Indischgasten ontdekt men onbekend heid met toekomstverwachtingen, geen toe- komstzorgen en de luchthartige kommentaren: „Komt tijd, komt raad" of „Wie dan leeft, dan zorgt". Tjalie is alleen maar een zwart kijker met zijn gezeur. Pensioenen worden heus wel opgetrokken; de koopkracht van de gulden wordt heus wel beter, sociale zeker heden zijn al „di-tanggoeng", verzorging van ouden van dagen blijft okay, hofjes genoeg, met de gezondheid loopt het heus wel los. Men schijnt krantenartikelen, officiële publika- ties, radio- en TV-uitzendingen niet te zien of ziende niet te realiseren waarin aan gespoord wordt zich te beraden op mogelijke slechte tijden (of men beschouwt ze als poli tieke propaganda); men schijnt zijn schouders op te halen over noodbrieven in Tong-Tong; men schijnt geen besef te hebben van oudjes, die nu de grootste moeite hebben om een passend hofje te vinden. Men heeft „ping"; men is nog vrij sterk en gezond. Apa boleh boewat. Hantem teroes. Alle zorgen zijn voor vadertje Staat. Wie in de Staat gelooft, is zalig. Maar niemand schijnt te beseffen dat de Staat rust op een wakkere burgerij. Slaapt een burgerij, dan schiet straks de Staat tekort. Wij slapen. In Indië ging die „mop" vrij aardig op. Tot 1942. Toen was het ineens lelijk mis. We gingen naar Nederland, niet beseffend dat hier enorme voorzieningsmaatregelen getroffen moesten worden om ons op te vangen. We beschouwden dit als „recht" dat we „verdien den". Misschien is dat ook wel zo. Maar in elk geval moest een levende gemeenschap met een kolossale inspanning de condities mogelijk maken. We vergeten dat naast de Staat een Centraal Comité van Kerkelijk en Partikulief initiatief (het CCKP) in het leven geroepen moest worden om millioenen te verzamelen. Zo'n tijd zal tanggoeng wéér komen. En straks zal er naast een systeem van sociale zekerheden van de Staat een geweldig brok kerkelijk en partikulier initiatief nodig zijn. Prachtig! applaudiseren wij. Wij zitten er maar rustig bij, doen niets, leggen geen cent op tafel en profiteren straks toch wel mee als de centen opeens nodig zijn. Partikulier initiatief, daar denken wij niet aan. Wij beseffen niet dat enorm veel hulp in maatschappelijke tekorten door partikulier initiatief tot stand komt. En dat dat werkelijk Nederlanderschap, wérkelijk Europeaanschap betekent. Wij kruipen straks wel als koekoeks in andermans nest en zijn op onze tenen getrapt als de deur niet gauw genoeg open gedaan wordt. Te deksel, kunnen wij er wat aandoen als het misloopt in de wereld? Ajo, boeka pintoe. Ik ben ook mens. Ik ben ook Nederlander. Goed, Iaat Tjalie fout zijn. Elke Indischman leeft wérkelijk goed, zorgt werkelijk helemaal voor zichzelf. Prachtig, prachtig. Wij zijn daarin dós superieur aan die rare Hollanders, die blijkbaar steeds fondsen moeten stichten voor onverzorgden en gebrekkigen. EEN REDEN TE MEER om partikulier initia tief op gang te brengen voor onze helpers, die ons hielpen toen wij in de nood zaten. Ja toch? Maar helemaal niets doen, nóch voor onszelf, noch voor onze naasten, dat kunnen we betoel niet om ons goed fatsoen alleen al. Maloe. Heus, maloe. Ik weet wel, dat ik het met zulke stukjes bederf bij sommige lezers. Ik ken een Hollandse dame uit Indië, die dat gejammer niet kan aanhoren van niémand niet, en zich daarom netjes alleen opsluit in een villa in de duinen. Er hóeft geen gejammer te zijn, als er maar velen zijn die zich aaneensluiten en opbouwen. Dan is er geen gejammer meer. Alleen voldaan en trots konstateren van groeiend goed werk. Het kan. Het móet. Maar nóóóóit meer zeggen „Komttètrat". We zetten daarmee een erg lelijk tjap op onszelf. Niet meedoen, okay, maar ook niet djempol doen met een uitspraak die ner gens op slaat. T. R. 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 5