DEN HAAG Poekoel teroes per riboe-riboean BRIEVEN oooooooooooooooooooooooooooo^ Van welke stad houd ik het meest? Van de stad waar ik het meest op mopper, de stad die ik vaak „niet luchten of zien kan", Den Haag. Waarom? Omdat dit de stad is met de grootste Indische burgerij ter wereld. Het laatste peloton van de Oude Garde. (Die nochtans in haar nakomelingen langer leven zal dan de voorbij-zeggers wel denken!) Kena oproep-nja! Veel abonnees doken in hun notitieboekjes en stuurden ons adressen van fami lieleden, kennissen en relaties. Meneer W. F van Wijk zond er maar eventjes vijf-en-veertig! Dat is het betere werk, mensen. Harte lijk dank allemaal, ja! Wij zijn direct aan de slag gegaan en heb ben de opgegeven adressen bena derd. Natuurlijk zullen wij niet bij iedereen beet hebben, en daar om moeten er nog veel en veel meer adressen komen. Ajo, lezers, hantam kromo, het moet betoel per riboe-riboeanREDACTIE o oooooooooooooooooooooooooooo Als elk tijdschrift krijgen wij enorm veel brieven. U begrijpt dat bij het opmaken en sorteren vaak bij werken onder hoogspanning wel eens enveloppen zoek kunnen raken, en dus ook naam en adres verdwenen zijn. Dat wordt dan een vervelende en tijdrovende zaak als de brieven beantwoord moeten worden. Wilt U ons een genoegen doen? Schrijf dan bij elke brief uw naam en adres ook in de linkerbovenhoek van het papier. Dat bevordert een vlotte afhandeling en is bovendien makkelijk voor het voorbaat bedankt. REDACTIE opbergen in het archief. Niet vergeten, ja? En bij Dit ook is de stad, die het ondankbaarst is geweest alle tijden door jegens de Indische burgerij, die deze stad heeft helpen maken. Dit immers is de stad zonder monumenten door of voor haar Indische burgers. Er is een vergeten borstbeeld voor Jan Toorop aan een stille zijweg. Er is een voorbijgekeken muur steen voor Couperus in het huis waar de schrijver „Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan" leefde. Misschien zijn er nog een paar dingetjes die herinneren aan de Indisch man. En zeker zijn er een paar musea en archieven, waar netjes bestoft netjes wegge sloten sommige herinneringen, bestaan. Maar er is geen monument voor het Corps BB, geen monument voor het KNIL, niet voor de Indische Marine-mannen (laat staan voor onze eens zo grote Kapal Poetih-garde!), niet voor de voormannen van de Grote Cultures of voor Kandjeng Besars van de Nederlandse Factorijen en Handelsvennootschappen, niet voor de bouwers van formidabele werken waar nog eeuwen later in Indonesië mensen van zullen getuigen: „Dit werk werd door de Blanda's gemaakt!" Neen, met een waarlijk voorbeeldig anti kolonialistisch „reinheidsbesef" zijn Indische smetten uit het stadsbeeld geweerd. We hebben hier zelfs geen Indisch museum of Tropen museum. Opgeruimd staat netjes. De Indisch man is na beëindiging van zijn pensioenering afgevoerd naar Oud Eik en Duinen. Of een ander kerkhof. Waarop hij zo geduldig heeft zitten te „toenggoe mati" immers? Pas als je eindelijk de kerkhoven opgaat, rustig rondwandelend, alle zerkopschriften lezend, dan realiseer je je pas (soms met plotseling opwellende tranen tegen wil en dank) welk een groot onrecht gedaan is aan die Indische garde, die als een Moor zijn „Schuldigkeit" gedaan heeft. En kan gaan. Op de Haagse kerkhoven ligt het gebeente van gouverneurs en generaals, van admiraals en superintenden ten, wier naam en eer~ en grootheid eens onverbrekelijk verbonden was met het voeren van de gouden songsong. Van jonge contro leurs ook. En van oude weduwen, wier man als jong luitenantje sneuvelde bij Tjakranegara of Blang Kedjerèn, en die de resterende driekwart van haar leven met een armzalig pensioentje in het Haagje moest zien rond te komen. Van planters, die oerbossen omschiepen in bloeiende koffietuinen en hier slechts een kwalijk verborgen „stik in de koffie en ver dwijn" te horen kregen. Van ijverige commie zen die hun leven lang droomden van een pensioen in het volmaakte Holland en slechts volmaakt vergeten stierven. Van vrouwen die eens de scepter hanteerden over grote land huizen, ke-residènans en besarans, en een staf kinderen grootbrachten tot nieuwe kandjengs, weetuwel, nadat ze eerst als jong vrouwtje van een jonge planter jaren lang onder atap geleefd hadden met rijst en gereh. En de steeds geladen Sauer naast de deur. Mensen die twintigduizend kilometer van hier leefden met een rood-wit-blauw kwadraatje aan de hemel in een tijd toen anti-kolonialisme nog niet bestond. Hoe zou dan kolonialisme moeten bestaan? Mensen die leefden zonder vaste winkelsluitingen, geen-wasgoed-op-zon- dag, zonder heilsleer van het socialisme of A.R.-isme, zonder geloofsstrijd (omdat je dan immers in een land van „Mohammedanen en andere heidenen" wel aan de gang kon blijven), zonder veilig Vami-ijs en zonder zondagsvisite aan Tante Klaar... en dus allemaal „een beetje gek" waren en dus moeilijk mee konden doen aan culturele, gemeentelijke en politieke machts problemen en dus wel vergeten móesten worden. Mensen tenslotte met een nogal vervelend „heimwee", wier tijd voorbij was. Het „toeng goe mati" is bier, in Den Haag uitgevonden. In het oude gekke, voorbije Indië bestond alleen het „tambah oemoer" en in de aller laatste levensjaren het „lali djiwo". Let wel: tambah oemoer is niet ouder worden, maar meer \evensactiviteit winnen, niet afgevoerd zijn als grijsaard. Let wel: lali djiwo ziels- vergetelheid, niet ziels zorg. Wie weet nog wat dat betekent? Ah, dit is dus Den Haag. WaarTong-Tong verhoudingsgewijs de minste abonnees (en de meeste stiekume meelezers) heeft. Waar de meeste Indischgasten denken dat als je maar flink aanpast en flink vergeet, je vanzelf actiever gaat leven. En - nogmaals - van dit actieve leven in het stadsbeeld niets te bespeuren is. Al vanaf het eind van de vorige eeuw, toen de banden met de Gordel van Smaragd niet verbroken waren. Van de tijd dus af, waarover drs. Mansvelt schreef: „Indië onthoofdt zichzelf'.', bedoelende: de pientersten verlaten Indië voorgoed en „settien" zich in Den Haag. Helaas even dood als het hoofd van Pieter Erberfeld. Zonder zelfs een kans te krijgen om te praten als het afgesneden hoofd, waar Edgar Allan Poe over schreef. Vroeger of later gingen alle Indischgasten toch maar „toenggoe mati". Nu nog. Daarom houdt men niet van Tong-Tong, dat zegt: „Dood? NOOIT! Wij zullen voor altijd leven. En buiten het kerkhof!" U denkt: daar zit Tjalie weer te mopperen op de Nederlanders! Neen, mijn waarden. Juist uit respect voor de Nederlander, die ik het best gekend en het meest geëerd heb, mijn totok vader, laat ik deze stem horen. Hij was immers ook zo'n „rare snurker" die naar Indië ging en die „dus" van zijn broers en vrienden vervreemdde. Een man dus die vergeten mocht worden en inderdaad vergeten stierf in Har derwijk, het stadje van waar hij ruim een halve eeuw geleden als wilde jongen als fuselier vertrok (net als Van Heutsz, net als Rimbaud, weet UHet was niet „allemaal schuim!"). Naast hem ligt begraven zijn Indisch bruidje van een halve eeuw geleden, Fela Robinson uit Ngoedjang. Ook een rare, dus ook vergeten. Het is té verdrietig om te mopperen of om schuld te zoeken bij hen die het niet en nooit begrijpen kunnen. Maar wij, WIJ mogen O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O niet vergeten. Voor onszelf niet, voor onze ouders niet uit wie wij geboren werden. En voor het land niet waaruit zij geboren werden, Daarom heb ik Den Haag als standplaats gekozen, al wil de helft me niet zien hier. En kan de helft van de andere helft me wel doodslaan. Omdat ik niet „met stille trom" vertrekken wil. Dat komt omdat ik grootge bracht ben door Nederlanders, die respect hadden voor een Toontje Poland, die zelfs uit Fort Amerongen met behoud van wapens, vaandels en roerende trommen vertrekken wil de. En toen hij levensgevaarlijk gewond werd, door zijn Javaanse vrouw uit het vuur werd ge-„gèndong'. Tegenwoordig worden Ban-the- Bomb-jongelui die gezellig op het asfalt zitten en door de politie worden wegge-„gèndong" helden genoemd. Veel Indischgasten in Den Haag hebben nu eenmaal een andere geestesgesteldheid. Anders zou Tong-Tong immers niet bestaan? Het is heus geen werk van één Tjalie-tje sadja, dat is U wel duidelijk. Het heeft niets te maken met anti-Nederlands of pro-Indonesië of heim- wee-achtig zijn. Het is doodgewoon zelfrespect. En dat kan een mens hebben, al staat hij één tegen duizend. Tong-Tong zal uit dit zelfrespect in deze stad Den Haag blijven ijveren voor levende monu menten in de levende stad van een onsterfelijk verleden. We zijn nog maar pas begonnen. En het is een adembenemende wedloop: van een snel afstervend peloton tegen een heel lang zaam ontwakend geweten. Zullen we het ooit winnen? Ook al zullen we het verliezen, lopen is altijd beter dan zitten toekijken. Ajo, ouwe rintislopersNog een laatste rondje keliling! Wie de wereld van gisteren eert, zal tot de levenden van morgen behoren TJALIE ROBINSON iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii|i[iiiiiiiiii:::iiiiiiiiiiiiiiiint |||lllll|llllll!lllllllllllllllllllllllllll!llill!llllllllllllllll!ll!l!lllllllllllllll!llllllllllllllllli!llllllllllll!l!llllllll»lllllll IIIIHII :ll!lllllllllllllllll!lll!l!llllll!llllllll!l!IIINII!lll!lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll!lllllllllllllllllllllll 3

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 3