mogen kiezen, die beter vermomd konden worden. Maar Colijn weigerde beslist, daarvoor was het project van te groot gewicht. Het moest gewaagd worden Omzichtig werden de voorbereidingen getrof fen. Connie stuurde Frans Ruin, een Ambon- nees, er op uit om de lijnen uit te stippelen waarlangs de vlucht zou plaats hebben. Hij was ambtenaar bij de Gemeente en had een groot ressort onder zijn controle, waardoor hij van de plaatselijke toestanden zeer goed op de hoogte was. Hij stelde voor de vlucht van uit Kendjaran te laten geschieden, een zeekampong ten westen van Soerabaja. De loerah daar was hun goed gezind en was bereid de heren Matthijsen en van der Laan in zijn huis op te nemen en verder als gids te dienen. Enige dagen na het bezoek van Frans Ruin werd de loerah gevangen genomen wegens anti-Japanse gezindheid... Een onverwachte streep door de rekening, maar men zou andere wegen vinden De Japanners streden met toenemende felheid tegen het verzet. Zij duldden geen acties in hun rug. Eenmaal stelden ze een afschuwwek kend voorbeeld. Een vrachtwagen reed door Soerabaja, volgeladen met varkensmanden. In de manden zaten jongens van de Australische guerillatroepen. Samengeperst, bebloed, uitge hongerd, vermagerd, overdekt met wonden en zweren. De mensen huiverden toen zij de auto zagen voorbij rijden. In stilte werden de vuis ten gebald, het barbarisme van de Jappen vierde hoogtij. De auto met zijn droeve last reed naar de kust. Daar werden de manden met hun inhoud zonder vorm van proces in zee geworpen. Vorm van Japanse executie... Een kreet van afgrijzen ging door Soerabaja bij dit weerzinwekkend optreden. Doch deze daad prikkelde juist het verzet, versterkte de drang trouw te blijven, te strijden, totdat recht en gerechtigheid weer zouden weerkeren. Het was nu bijna Kerstmis 1942. Tien maan den na de capitulatie was het verzet tot in alle details geregeld. Allerwegen wachtte men in spanning. Het scheen thans duidelijk dat de Geallieerde vloten tot de aanval waren over gegaan. Op 7 augustus begon de Amerikaanse vloot bij de Salomonseilanden het tegenoffen sief. Amerikaanse Mariniers landden op Gua dalcanal. In drie hevige zeeslagen werd de aanvalkracht der Japanse vloot gebroken. 15 december werd Boena, op Nieuw-Guinea her overd en elke avond zei de omroeper van San Dr. Ir. Frans Kramer, de centrale figuur en financier van het verzet in Ned. Indië. Op 21 juli 1943 is hij van uitputting gestorven in een Kempei-gevangenis. Atr. P. Colijn, Agent van de Factorij der Nederlattdsche Handelmaatschappij te Soerabaja en zoon van wijlen de oud-premier, Dr. H. C. Colijn. Francisco: „Wij komen gauw". Zij zouden komen, maar niet, dan nadat honderdduizenden de macht van Nippon in al haar wreedheid zouden hebben ervaren. Op 20 december 1942 trof de illegaliteit een zèèr zware slag. Ten huize van Mevr. van Dalen te Soerabaja was een bijeenkomst be legd. Aanwezig waren ook kapitein Meel- huysen, Pangemanan, en Arthur Runthuwenen van de guerillatroepen bij Malang. Kapitein Meelhuijsen voelde een vreemde onrust in zich, hij was minder beheerst. Ferdinandus, die ook aanwezig was, werd door deze onrust aangestoken en vroeger dan gewoonlijk gingen beide mannen weg. Een half uur later hield een auto van de P.I.D. stil voor het huis van Mevr. van Dalen, Pangemanan en Runthuwe nen waren de enige aanwezigen en werden meegenomen naar het hoofdbureau van Politie. De drie arrestanten werden geschopt, geslagen, gestriemd, gemarteld, gehoond: zij zwegen. De kleine 4l-jarige Mevr. van Dalen verwierf de bijnaam van „Tjabé Rawit", om de grote moed en felheid waarmede zij haar beulen weerstond. Zelfs de meedogenloze Kempei Tai had respect voor haar. De verontrustende en verbijsterende tijding ging als een schok door de verzetsgroepen. Spanning en onzekerheid maakten zich van velen meester. Hoeveel wisten de Jappen, zouden de gevangenen spreken, zouden er morgen meerdere arrestaties volgen? Stilzwij gen beheerste echter de handelingen van de Kempei Tai. Mevrouw Platt, de schoonzuster van Meelhuysen, Jan Popma, verbindingsman der guerillatroepen, kregen de raad te ver dwijnen, omdat zij als de volgende slachtoffers op de lijst der Kempei vermeld stonden. Kapitein Meelhuijsen bleef onvindbaar en deze wetenschap schonk enige rust. Tahir hoorde van de arrestatie. Hij wist ook dat de Jappen de kleine mevrouw van Dalen onmenselijk zouden martelen om zijn verblijf plaats te weten te komen. Zijn ridderlijk hart kon de gedachte niet verdragen, dat de beest mensen deze moedige vrouw langzaam maar zeker de dood zouden injagen. Kapitein Meelhuijsen besloot zich aan te geven op voorwaarde, dat mevrouw van Dalen werd vrijgelaten. Takahara, het Japanse hoofd van de P.I.D.die al geruime tijd op hem jacht maakte, ging met het voorstel akkoord. Tahir bracht het zware offer. Hij voegde zich bij de P.I.D.maar niet als een verslagene. Zijn trots bleef ongebroken tot het laatste ogenblik. Hij tekende een verklaring waaruit bleek, dat hij Tahir was, ten rechte kapitein Meelhuijsen, officier-vlieger van het Kon. Ned. Indische Leger. In zijn cel nam hij blauwzuurtabletten in, die Connie hem had gegeven. Ze schenen reeds vervluchtigd te zijn, althans ze werkten minder krachtig en niet onmiddellijk als gewoonlijk. Ziek werd hij uit zijn cel gehaald om verhoord te worden en natuurlijk ook gemarteld. Wel vermoedde hij dat de P.I.D. tot mensonterende praktijken in staat zou zijn, maar niet dat het zö erg zou zijn. Hij zweeg echter, verbeten verdroeg hij de folteringen. De mannen smeten hem terug in zijn cel. Welke gedachte zouden hem door het hoofd gaan? Niemand zou het ooit weten... Als zijn beulen in de vroege morgen zijn celdeur openen, om hem opnieuw naar de martelkamer te slepen, vinden ze hem levenloos aan de tralies hangen. Eerst weigerde Connie te geloven, dat Tahir was heengegaan. Door tussenkomst van een neef, Dr. Oei Kiok Pik, die bij de P.I.D. werkzaam was, kreeg zij een foto van zijn lijk. Eerst dan aanvaardde zij de onontkoom baarheid. In alle stilte werd zijn lichaam begraven op het kerkhof te Kembang Koening. In gedachten zagen de vrouwen en mannen de Nederlandse driekleur halfstok hangen... Ferdinandus nam het leiderschap over. Het werk moest voortgaan, maar men was voor zichtiger. Het verraad loerde aan alle kanten. Men vermoedde dat een der gevangenen was gaan praten. Het noodlot was niet meer af te wenden. Op 22 februari werd Ferdinandus gearresteerd. Opnieuw was de oostelijke groep leiderloos. Dan volgden snel achter elkaar de arrestaties van Connie, Colijn, Bramat, Ruin, Popma, Mr. Siregar, Hencke, van Genderen, Lemette, Tan Tian Ik, Dr. Oei Kiok Pik. Men hield zo goed en zo kwaad in de gevan genis 's-avonds gesprekken met elkaar, die dan werden doorgegeven aan de betrokkene, of Mr. Siregar zong met heldere stem zijn psalmen. De cel van Con Andersen, B 29, was de eerste cel in de gang. Alle gevangenen die voor een verhoor werden weggeleid, moesten haar deur passeren. Ze zag ze voorbij gaan, hun kaken gespannen, de gezichten bleek, maar dapper! Ze kwamen als wrakken terug, met bloedloze gezichten, de beulen sleepten hun kapotgeranselde lichamen voort... (Vervolg op pag. 20) Mr. L. J. Weiter, zoon van oud-minister Weiter Hij was adjunct-referendaris ter Algemene Secretarie en werd op 13 mei 1943 door de Jappen te Antjol geéxcuteerd. 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 7