Het zijn mensen Remember V erzorgingsflat Voor het idee van een Verzorgingsflat (initiatief hr. Dolman, Pr. Marijkelaan 121, Zeist) hebben zich in totaal maar NEGEN gegadigden opgegeven. Te weinig om iets te beginnen. De heer Dolman laat dit plan nu rusten. De geïnteresseerden kunnen zich opge ven voor de plannen bedoeld op blz. 4 van Tong-Tong 30 juli. Mevrouw Galestin, de echtgenote van de oudste voorzitter van het I.E.V., vertelde me eens het volgende: Een halve eeuw geleden, toen haar man zijn standplaats had ergens in West Borneo, maakten op een dag enkele heren een uitstapje ver het binnenland in. Hunne echtgenoten stonden erop mee te gaan en beloofden zichzelf wel bezig te houden als de heren op jacht waren. Ergens heel ver in de rimboe gingen ze ten slotte voor anker en de volgende dag reeds waren de heren op jacht. Eén van de dames herinnerde zich dat in de buurt een missiepost moest zijn, te bereiken langs een klein kron kelend paadje door de wildernis. Aangezien men op bezoek ging, en zeker in die tijd het khaki-kostuum van de avonturierster nog niet bestond, waren de dames gekleed alsof ze in Batavia op theevisite gingen: fijne witte kos tuums met zeer lange rokken, grote Parijse hoeden. Voor de zon gingen ze „gewapend" met een modieuze parasol en omdat men bang was op de missiepost misschien zieke Dajaks een handje te moeten geven, werden hand schoenen gedragen, prachtige witte mitaines. Ze zagen er nu naar Europese mode in die dagen heel „gewoon" uit, maar in de verre wildernis, waar nog nooit een Europese vrouw geweest was, werd het wel een zonderlinge optocht van die magnifique witte dames door het Jules Verne-achtige tropische oerwoud. In elk geval waren de dames (na het saaie stadsleven) verrukt en ondernamen de vrij lange tocht langs hobbelige paden op hun hooggehakte laarsjes in het vrolijkste humeur, zich er misschien maar heel vaag van bewust dat zij eigenlijk een surrealistisch beeld op leverden. Na een lange tocht kwamen ze opeens aan een open plek in het woud, waar een kleine groep zwijgende paalwoningen bijeengehokt stond. Op de trap van de grootste paalwoning zat een gebaarde missionaris. Op hem gingen de dames af, naarmate ze dichterbij kwamen vriendelijk wuivend en knikkend. Tot hun bevreemding stond de missionaris echter niet op, bleef stokstijf zitten en keek de dames met wijd opengesperde ogen en mond aan. De dames begonnen zich onbehaaglijk te voelen en vroegen zich af of dit een vorm van tropen kolder kon zijn of dat de missionaris misschien zeer verstoord was over dit mondaine optre den tussen naakte koppensnellers. Nochtans stelden ze zich dapper voor: wij zijn die en die van daar en daar. En toen eindelijk stamelde de missionaris: „Het zijn ménsen!" Een heel eenvoudig grappigverhaaltje, maar hoe geladen met dramatiekHoe kunnen wij met onze vanzelfsprekende beschaving elders in de wereld slechts geesten zijn uit een vreemde wereld, mensjes uit het jaar 4000 op bezoek in 1962! En hoe gaat voor de Indisch man het hart weer wijd open naar onze moeders en grootmoeders, pioniersvrouwen van onvergelijkelijke branie, die wij zo gemak kelijk willen vergeten. Tong-Tong vergeet ze nooit! T. R. 8 Maart 1942. We waren reeds drie maanden in Hotel Sarkies op Embong Malang Soerabaja, mijn man en ik en vier kinderen, waarvan twee babys 8 en 23 maanden oud. Mijn man was 7 december naar Madoera vertrokken. Via de radio hoorden we de capitulatie en we moesten alle dranken in de beerput gooien. Ook vele K.N.I.L.-officieren enz. gooiden wapens, insignes, munitie erin, het was een drukte van belang en alle vrouwen angstig om wat er komen zou. 7 Maart belde mijn man me op uit Madoera en zei dat het voorbij was en ik vooral rustig moest zijn en niet bang en dat het niet langer dan drie maanden zou duren. We zaten in de voortuin van het Hotel; het was de stilte voor de storm; vooral na al het luchtalarm en het schieten van de laatste dagen. Toen zagen we ze binnentrekken, eindeloze rijen tanks en mannen met fladdertjes aan hun petten en schreeuwen en kabaal, luid toe gejuicht door de Indonesiërs aan de kant van de weg. Hier en daar opstootjes en rampok; alle win kels waren gesloten. De koopvaardij officieren zaten op de grond aan de kant van de Embong Malang en moesten buigen en hun wapens afgeven. Dit was heel erg om aan te zien, daar vele van hun vrouwen in ons Hotel woonden. We waren verbijsterd na al de spanning. 's-Avonds moesten we opblijven; alleen kinderen mochten slapen. We kregen bezetting en we zouden onderzocht worden. Mijn dochter en ik bleven op de voorgalerij en ik zette mijn pas klaar en een foto van ons allen. De deuren van de slaapkamer liet ik wijd open staan. Hierin stonden drie bedden plus een wieg. Eindelijk tegen tien uur kwamen ze; bij mij een jong Marine-officier met een Nederlandse N.S.B.-er als tolk. Hij sprak Engels, en dit verstond ik goed. Na mijn pas en foto bekeken te hebben vroeg hij waar mijn man was, en of hij militair was. Op Madoera, zei ik, en burger, opgeroepen als landstormer. Toen zei die N.S.B.-er: leugens, ze zijn alle maal militair. Opeens blafte de Nippon me aan en ging de slaapkamer in voor huiszoeking. Toen hij echter de slapende kinderen zag, draaide hij zich om, salueerde voor me en zei: ga maar gauw slapen en sluit de deur goed en niet openmaken, voor niemand. Die nacht was het tamelijk rumoerig en er werd wel aan de deur gemorreld, maar verder niets. De volgende morgen in de eetzaal, werden we met veel geschreeuw en een sabel allen in een hoek gedreven en moesten daar eten, ver van hen. Op hun tafel stond witte rijst en ketjap en schalen met kippen, door hen zelf in water gekookt met veren en al, en zo aten ze het door het met de handen af te scheuren. Wij keken verwonderd toe, maar hielden ons stil, en maar buigen. Verder hielden we de kinderen binnen bij ons, want ze baadden geheel naakt bij de putten zomaar in het openbaar, maar verder werden ze goede maat jes met de kinderen, die geheel niet bang voor hen waren. Vooral lucifers vroegen ze de eerste dag en bieroe (bier), gelukkig was alles ver nietigd in het Hotel, dat was een heel goede order geweest. Na enige tijd vertrokken wij allen naar de Reinierszboulevard, want ze bezetten het hele Hotel en er was praktisch geen eten te krijgen en we konden het niet meer betalen. De eerste indruk was een wurgende angst voor wat er komen zou, maar toen ze er waren, waren wij ook geheel niet bang meer voor hen en bleven uitwendig kalm en dat was onze redding en we waren met vele vrouwen en kinderen en probeerden alleen maai niet ge slagen te worden. D. THÖRIG-VAN WIJK 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 8