Koen-tao en Pentjak
In T.T. van 28 februari 1962 las ik het artikel „Poekoelan" en hoop ik Redactie
T.T. en Prof. v. d. Veur met deze soerat van dienst te zijn. Ik moet echter voorop
stellen, dat het niet juist is om pentjak „de Indo-vechtmethode of -techniek" te
noemen. Zelf een rasechte Indo zijnde, heb ik mogen vaststellen dat er niet veel
Indo's zijn die deze vechtmethode beheersen, heus, verhoudingsgewijs is het maar
een handjevol. Dat de Indo veelal als overwinnaar uit een vuistgevecht komt, heeft
hij te danken aan zijn natuurlijke snelheid en taaiheid om slagen te incasseren, de
wil om te overwinnen: „Anders verlehen toh?"
onder de zon. Voor een leek lijken deze
oefeningen, deze gecombineerde bewegingen
meer op een soort exotische dans dan op een
vechtmethode. Er zit n.l. een soort gratie en
ritme in dat inderdaad op dansen lijkt. Oefe
ningen en demonstraties van pentjak worden
veelal begeleid met de kendang(soort trom).
Ook dit kendang-ritme is verschillend in de
diverse delen van het land.
Ik voor mij denk dat (laten we het maar
„pentjak" noemen) deze vechtmethode afkom
stig is van de Chinezen. Lang voordat de
Westelijke volkeren contact hadden met het
tegenwoordige Indonesië, hadden de Chinezen
reeds handelsbetrekkingen met de bevolking
van deze archipel en zoals men weet is
koen-tao" (d.i. Chinees pentjak) nog altijd
populair onder de Chinezen. Het main tojak"
bijvoorbeeld, het vechten met lange stokken
kan men altijd bewonderen in de z.g. „wajang-
tjina" (oud, klassiek Chinees toneel). Ook
de sikoe-sikoe of tjabang moet m.i. van de
Chinezen afkomstig zijn; dit bizonder geschikte
verdedigingswapen tegen zwaard- en sabelhou
wen vind men ook terug in de wajang-tjina.
Er zijn vele vormen van koen-tao met evenvele
namen. Deze verschillende soorten zijn ge
vormd, ontwikkeld en afkomstig uit diverse
landstreken of provincies van China. De
Indonesische adel (de z.g. Prijaji-stand) zag
in deze vechtkunst een methode om hun stand
en prestige op te houden tegenover het een
voudige volk; het was dus begrijpelijk dat
pentjak spoedig populair werd in bovenge
noemde kringen. In de 19e en 20e eeuw werd
deze sport meer populair ook onder de niet-
adelijke bevolking. Evenals in China werden
er verschillende pentjak-centra gevormd in
verschillende landstreken waar de diverse
pentjakstijlen hun naam aan ontleend hebben.
Enkele bekende zijn o.a. de Poekoelan Betawi,
de Tjimandé, de Silat Minangkabau, de Tjika-
ret, de Tjikendi, Selat Madoera, enz. enz.
De Chinezen hebben in hun koen-tao ook
diverse jiu-jitsugrepen en ook het z.g. „karaté"
(Japans) is hun niet onbekend. Lang voordat
ik van karaté hoorde en las, heb ik een
Chinese koen-tao leraar dezelfde ongelooflijke
staaltjes zien uithalen. Een baksteen in de
linkerhand gehouden, werd door hem met de
rechterwijsvinger met één slag in tweëen
geslagen. Een plusminus 21/2 cm dikke en
10 cm brede djatihouten plank, brak hij in
tweëen met een slag met de zijkant van de
hand. Een rijpe klapper (cocosnoot) ont
bolsterde hij met zijn beide handen. Hiervoor
hield hij de klapper in de linkerhand, sloeg
de toppen van de vingers van de rechterhand
in de sêpêt (bolster) en scheurde de vezels in
ongeveer 10 slagen van de klapper af. De
ontbolsterde noot werd dan met een slag van
de rechterwijsvinger in tweëen geslagen.
In jiu-jitsu en karaté wordt men indien men
reeds verder ontwikkeld is in de kunst, ook
geleerd welke de meest kwetsbare lichaams
delen zijn; ook dit vindt men terug in koen-tao
en pentjak. In het kort gezegd, ik voor mij ga
van de veronderstelling uit dat al deze Japanse
en Indonesische vechtmethoden afkomstig dan
wel afgeleid zijn van het Chinese „main koen-
tao".
De Indonesische vechttechnieken worden af
hankelijk van de landstreek poekoelan, pentjak,
silat of selat genoemd. Het meest populair is
pentjak in West-Java, voornamelijk in de
Preanger. Zoals reeds eerder gezegd heeft na
genoeg iedere landstreek zijn eigen methodes
en variaties, de een al doeltreffender dan de
andere, doch allen gebaseerd op zelfverdedi
ging. Ik leg speciaal de nadruk op zelfverdedi
ging. Een bonafide „goeroe" (leraar) is
alleen genegen een „moerid" (leerling) in zijn
kring op te nenmen, indien hij ervan overtuigd
is dat de a.s. moerid geen herriemaker is en
dus ook geen gevechten zal uitlokken. Dit
moet de moerid dan ook beloven of soms zelfs
een eed afleggen voordat de lessen beginnen.
Het eerste wat een moerid moet leren is een
goede stevige „koeda-koeda", d.i. de houding
van de benen en voeten (meestal staat de
rechtervoet voor), enigszins door de kniëen
gezakt en ietwat schuins ten opzichte van de
tegenstander. Dit om een eventuele trap of
schop tussen je benen te onderscheppen en ook
om de kans om je been of knie te breken tot
een minium te beperken. Heeft men de koeda-
koeda goed onder de knie dan beginnen de
„langkahs". Dat zijn passen, vooruit, achter
waarts, zijwaarts, keren, enz. gecombineerd
met de arm-, hand-, en lichaamsbewegingen.
Deze bewegingen worden uitgevoerd terwijl
alle spieren van het lichaam gespannen zijn, en
ze worden „djoeroes" genoemd. Het uitvoeren
van die bewegingen, terwijl de lichaamsspieren
gespannen zijn, is zeer doeltreffend. Men ont
wikkelt hierdoor alle spieren die men in
pentjak nodig heeft, evenzo snelheid en reactie
vermogen. Charles Atlas, een bekende Ameri
kaanse „body-builder" heeft kapitalen verdiend
met deze „nieuwe" methode van „muscle buil-
din". Zo ziet men weer, er is niets nieuws
Eén ding moet me nog van het hart. Laat T.T.
zo vlug mogelijk rechtzetten dat pentjak géén
specifieke Indo-vechttechniek is, men zou daar
mede de Chinezen en Indonesiërs een zeer groot
genoegen doen. KLEINE TOK
„Kleine Tok" heeft de strekking van ons
inleidend artikel Poekoelan" (T.T. van 28-
2-62) verkeerd begrepen. Het is zeker waar dat
de Indo de pentjak heeft overgenomen van de
Indonesiër. Maar hij heeft het tot in de perfec
tie leren beheersen; was niet tevreden met één
soort spel, probeerde zoveel mogelijk stijlen te
combineren om tegen alle eventualiteiten op
gewassen te zijn. Als Europeaan was de Indo
geen mesdrager, maar hij was maatschappelijk
gedwongen te leven temidden van een met
slag- of steekwapens gewapende bevolking. In
een sociale klempositie die altijd spanningen
en botsingen met zich meebrengt. Voor hem
was pentjak de ideale in feite immers
ongewapende verdedigingsmethode. Vuur
wapens waren voor hem ook taboe: de Holland
se bovenlaagwas maar al te gauw bereid
een beschuldigende vinger te leggen op elke
misstapvan de Indo-Europese groep. De
weinige Indo's met maatschappelijke standing
konden gaan schermen in de soos; het overgrote
gedeelte van onze groep en dan spreken we
van grofweg de laatste decennia van de 19e en
de eerste van de 20e eeuw) was zowel voor de
sportbeoefening als uit noodzaak aangewezen
op pentjak. Geen wonder dat technisch een
zeer hoog niveau werd bereikt. In die tijd
waren er, verhoudingsgewijs, ook veel meer
beoefenaren van het spel. Toen de Indo-groep
door de mogelijkheid tot betere scholing, steeds
hogere posities ging innemen verdween lang
zamerhand de behoefte het pentjak-spel te
beheersen. Men ging zich meer toeleggen op
boksen, worstelen, athletiek en andere sporten.
Was pentjak typerend voor het lage sociale
niveau, de beoefening van de „elite" sporten
was het bewijs van een sterke stijging op de
maatschappelijke ladder. REDACTIE
Twee manieren om een stoot met de rechtervuist af te weren. Foto 1: de vuistslag wordt, aan de
buitenkant van de stootarm, met open rechterhand gepareerd met gelijktijdige vuistslag naar het
hoofd van de aanvaller (aanvaller is de rechtse figuur op de foto'sFoto 2: de stoot wordt
gepareerd, aan de binnenkant van de stootarm, met de open rechterhand „djoeroes potong"
kapbeweging)terwijl de linkerhand tegelijkertijd de rechterarm van de aanvaller in tegengestelde
richting trekt en ontwricht.
9