Huishoudelijke perikelen Over mijn factotum Willem heb ik nog met alles verteld. Toen ik in het stedeke Koepang was, logeerde ik eerst in de z.g. pasangrahan van de Chinees. Dit was een woonhuis, dat gedeeltelijk dienst deed als bewaarplaats van tweedehands meubels, want de Chinees was tevens venduhouder op z'n tijd. Daar maakte ik voor het eerst kennis met niet-Javaanse bedienden. Mijn kamer werd schoongehouden door de Kisarees Frans. Toen ik mijn eigen bescheiden huisje wilde betrekken, vroeg ik Frans, of hij bij me wilde komen werken tegen hoger loon. Eerst had Frans er wel oren naar, maar tenslotte ging hij niet mee. Later begreep ik, waardoor het kwam. Frans was namelijk onofficieel nog pandeling van de Chinees, dus kon hij niet weg. Maar zijn vriend Willem kon wel. Zo trad Willem bij mij in dienst. Veel had hij niet te doen; eten kwam van buitenshuis. Voor het huis stond een kembang sepatoestruik, die geregeld bloeide en waar ik nogal trots op was, vooral omdat daar bloemen schaars zijn. Eens kwam ik thuis en merkte dat de hele struik zonder bloemen zat. „Hoe komt dat, Willem? „Ver kocht aan een Timorees voor een cent per stuk", zei Willem. Een paar maanden later kwam collega Gerard in Koepang. We besloten om samen te gaan wonen en verhuisden daar toe naar de overkant van de straat in een grotere woning. Gerard moest ook een bedien de hebben en zo kwam Jozef de Savoenees bij ons. Om te zwijgen van de Javaanse kokkie en haar Savoenese helpster. De derde man was Wim. Ook hij had een bediende; dat was Simon. Toen we naar een grotere woning ver kasten, hadden we dus drie djongossen, een kokkie en haar bantoe op het erf. Je moest in die tijd zorgen, dat je 's-avonds wat omhanden had, om niet te sterven van verveling. Dat moet je je kunnen voorstellen: met z'n drieën in de achtergalerij bij de smoor- hete gasolineverlichting en niks te doen. Van zelf ga je gekke dingen verzinnen. En als object kozen we natuurlijk onze gedienstigen, die al naarstig in hun kamertjes lagen te snurken. Eens vloog een vette klappertor binnen. Ik pakte het dier op, sloop naar Wil- lem's kamer en mikte het beest naar binnen. Blijkbaar kwam het goed terecht, want Wil lem slaakte een ijselijke gil en stormde zijn kamertje uit. Een andere keer tuigde ik de goeling in Wim z'n bed zodanig op, dat het leek, of er iemand in lag te slapen. Ik had succes; Wim schrok zich naar, toen hij de lampoe templek in z'n slaapkamer aanstak. Maar \Cim kwam op het idee om Jozef naar de kamer te sturen. Believe it or not, maar toen Jozef de gedaante in bed ontwaarde, sloeg hij achterover op de vloer onder het slaken van alarmkreten. Onmiddel lijk pakte Willem in z'n kamertje z'n parang en snelde te hulp, vergezeld door Simon. Je had hun verbouwereerde snuiten moeten zien, toen ze merkten, dat de toeans ze weer tuk hadden gehad. Op een dag kreeg ik van een meneer twee jonge honden om ze thuis groot te brengen. Er heerste daar hondenziekte en omdat hij bang was, dat ze bij hem thuis dood zouden gaan, mocht ik het proberen; misschien was mijn omgeving vrij van bacterieën. Veel hielp het niet; na een poos ging nummer één de pijp uit en nummer twee begon ook al te sukkelen. Willem zei me vol medelijden: „Meneer, dat ene hondje gaat misschien ook dood. Bij ons op Kisar is geen veearts en daar geven we ziekè dieren zelfgemaakte medicijn. Vindt U het goed, dat ik het hondje meeneem naar de kampong en het daar eens probeer?" Ik had geen bezwaar. Drie dagen later kreeg ik tot mijn grote ver bazing een oproep om tegenwoordig te zijn bij een zitting van de Magistraat. Toen ik voor de grootmachtige verscheen, zag ik daar mijn buurvrouw warempel ook, benevens op de achtergrond Willem, die erg onnozel keek. Wat bleek? Willem had het hondje een snee in beide oren gegeven. Niet eens erg, maar het liep weg, broboste door de pagger en zat jankend zijn bebloede oren te flapperen op het erf van mijn buurvrouw, die notabene van de Dierenbescherming was. Na loe! Natuurlijk werd ik van alle blaam gezuiverd, toen ik naar waarheid verklaarde niet uitdrukkelijk de op dracht te hebben gegeven, om zulke drastische methoden te gebruiken. En ofschoon Willem zijn goede bedoelingen duidelijk trachtte te maken, kreeg hij een douw: een maand dwang arbeid. Dat was in Koepang niet eens zo heel erg en ik zag Willem genoeg, als hij bijvoor beeld grasjes zat te trekken op het erf van de kerk, die vlak achter m'n woning stond. Eens zag ik hem met een blauw oog. „Kenapa, Willem?" „Gevochten, meneer en ik heb een week extra straf" Minta ampoen. Ik vergat nog te vertellen, dat buurvrouw me haar verontschuldigingen aanbood, door me zó maar zonder te waarschuwen voor de magistraat te halen en omdat nu gebleken was, dat ik geen dierenbeul was. Tussen twee haakjes: het hondje ging toch aan de hondenziekte dood. Ook vertelde buurvrouw, dat ze eigen lijk al heel lang van plan was, om ons in te lichten over de gedragingen van het huishoude lijk personeel, zodra de toeans naar hun werk waren vertrokken. Jan en alleman werd bin nengehaald, ze hielden verkleedpartijen met onze spullen en voerden complete stamboel- verhalen op. Vreselijk gewoon. Maar ja, wat kun je er aan doen? We zeiden maar niks, omdat we er geen last van hadden, hoogstens haalden we wel eens met een vies gezicht onbekende haren uit onze kammen. Zodra we thuis waren, liep alles toch normaal? Wel deelden we ernstige vermaningen uit, om de buren niet te laten meegenieten van die akti- viteiten. Toen kwam de laatste stunt van Willem. Op een vendutie had ik een oude Diana windbuks gekocht. Het ding schoot niet eens zuiver meer, maar toch vermaakten we ons in de lome middaguren met het schieten op allerlei ob jecten op het achtererf. De buks stond altijd in de achtergalerij met een blikje diabolohageltjes in de buurt. Op een dag stond Gerard voor de klas. Opeens kwam voor het raam de Savoe nese bantoe kokkie en begon me daar tegen Gerard een kakel in het Savoenees af te draaien, waar hij geen woord van snapte. Flij stuurde haar door naar Wim, die wel Savoe nees verstond. Wat bleek? Willem en con sorten hadden natuurlijk ook de buks gebruikt (vandaar zo gauw öp de hagels). Voor de grap had Willem de buks op kokkie gericht en gezegd: ik schiet je dood. Als rechtgeaarde Javaanse had zij een innige afkeer van alles wat op een vuurwapen leek en ze begon luid te protesteren. Hoe het kwam, weet Willem niet meer, maar de buks ging af en kokkie kreeg het hageltje onder haar hoofdhuid. Prompt viel ze flauw. Jozef had de tegenwoor digheid van geest om het dingetje eruit te peuteren, terwijl de bantoe-kokkie verslag ging uitbrengen bij de toeans. Gelukkig was kokkie op dit moment zonder Iaki, anders waren de gevolgen niet te overzien geweest, maar ze maakte er toch een perkara van. De buks werd als stuk van overtuiging in beslag genomen. Drie dagen daarna vroeg ik aan Jozef: „Waar is Willem?" „Met de prauw naar Kisar, meneer, daar is hij veilig voor de politie". Voortaan moest ik het zonder Willem doen. Ik miste hem toch wel. V. N. MOENS - Vf V - '-v, Het z.g. „passeran" is een zeer oud-Javaans spel, waarbij de deelnemers van ca. 12 meter afstand met kleine werppeiltjes het hangende mikpunt, 'dat iets dikker dan een vinger is, moeten zien te treffen. Het best wordt gerekend een treffer op de kop van het mikpoppetje, dat iets groter is dan een knikker. Behalve een goede dosis geluk is ook heel wat behendigheid nodig om het hangende poppetje goed te raken. Wij vragen ons af of het bekende en zeer populaire throwing darts" in Engeland, dat in elke pub wordt beoefend, hiervan zou kunnen afstam men. Wij geven een tweetal foto's van dit passer an-spel en van een passeran-club te Djokjakarta, en U ziet hoe het mikpoppetje door twee P'jlties is getroffen. Wie kan ons meer vertellen, zoals bijv. de puntentelling enz. c- 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 9