Hormat aan een Goeroe Pentjak Fred had een idee In de drie maanden van mijn training onder Pak O.'s leiding (zie T.T. 30-5 en 15-6-'62 „Het spel en zijn achtergronden") was ik tegen mijn vroegere gewoonte in slechts heel zelden bij Bang I. komen trainen. Die training had, nu ik volgens Bang I. „tamat" (volleerd) was, slechts ten doel niets van het geleerde te vergeten. Intussen had iemand, die ik omtrent mijn training onder Pak O. in vertrouwen had geno men, Bang I. daarover ingelicht en de zaak daarbij nog verkeerd voorgesteld. Naijver en intriges bestonden nu eenmaal ook in die kringen. Dat Bang I. het mij hoogst kwalijk nam, bleek mij toen ik op een avond weer bij hem trainen kwam. Volkomen tegen zijn ge woonte in behandelde hij mij koel en nam weinig of geen notitie van mij. Ook kreeg ik niet alleen van hem maar ook van anderen speldeprikken te incasseren, waaruit ik moest opmaken dat ik als een soort „afvallige" die geen vertrouwen of vriendschap waard was beschouwd werd. Om mij te weer te stellen en te rechtvaardigen speelde ik volledig open kaart en zette alles uiteen. As drijfveer noemde ik mijn liefde voor de pentjakkunst in het al gemeen, gebaseerd op het verlangen naar het bezit van een zo ruim en zo veelzijdig mogelijke kennis ervan. Bang I. antwoordde dan toch niet te kunnen begrijpen dat ik mij juist in het Tjimandé-spel onderricht had laten geven, daar dit (en dat moest ik toch weten!) bij het zijne niet veel te betekenen had. Mocht ik daar misschien aan twijfelen, dan wilde hij dat dade lijk bewijzen als ik er zin in had het van Pak O. geleerde spel tegen hem te proberen. Ernstig in mijn gevoelens gekwetst en van nature toch al driftig van aard, had ik de neiging op die in feite als een complete uitdaging op te vatten uitnodiging van Bang I. in te gaan. Geluk kig bedacht ik mij bijtijds, dat als ik aan mijn drift zou toegeven het er stellig op zou uitlo pen dat het tussen Bang I. en mij werkelijk hard tegen hard en zonder enige consideratie zou gaan. Reeds al vanwege de grote rivaliteit die er vanouds tussen het Bogorse spel en het Tjimandé-spel bestond en vooral ook wegens de daar op dat moment heersende gespannen sfeer. Als mijn eerste goeroe was ik Bang I. toch erkentelijkheid en zeker ook respect verschul digd, en die gevoelens van warme waardering wilde ik niet door een strijd tegen hem teniet doen. Zo sprak ik hem dus in zo prettig moge lijke bewoordingen en op een zo vriendschap pelijk mogelijke toon toe, om mijn gevoelens voor hem tot uitdrukking te brengen. De uit werking was tot mijn genoegen zo, dat zijn stemming zich abrupt ten goede keerde. Hij zei erkentelijk te zijn voor wat ik had gezegd, en verzekerde mij dat het ook hem stellig leed zou hebben gedaan als het zover was gekomen. Diep in zijn hart was het eigenlijk ook niet de bedoeling geweest. Met dat al hoopte hij niet temin eens toch de gelegenheid te hebben mij te tonen hoe gemakkelijk het zou zijn met zijn spel een Tjimandéër radicaal te doen afdrui pen. De daarop betrekking hebbende „samboe- tans" (weringen, grepen, slagen etc. voor ver dediging en tegenaanval) zou hij intussen zo goed mogelijk met mij repeteren. Het liep er tenslotte op uit, dat ik van Bang I. toch een voortgezet onderricht ontving ondanks mijn „tamat" zijn. Ik kreeg ook een extra behan deling en training te ondergaan ter verharding van vuisten, ellebogen, zijkanten van de onder armen en vooral de zijkanten (aan de pink- zijde) van de beide handen. Voorts kreeg ik een intensieve training ter opvoering van mijn 8 routine en reactievermogen, de kunst om haast zonder naar de tegenstander te kijken hoofd zakelijk op gevoel reflex-verdedigingshan delingen te verrichten: „samboet rasa" ge noemd. Zoals gebruikelijk kwamen daar ook de nodige slamatans (religieuze maaltijden) aan te pas. Tussen de bedrijven door had ik van Bang I. het verwijt moeten aanhoren, dat ik. met mijn training met de sikoe-sikoe was opgehouden en van mijn training met de toja (een meestal met beide handen te hanteren tegen de sikoe- sikoe te gebruiken stok, naar ik meen door Bang I. ook „limboehan" genoemd). Wat de sikoe-sikoe betreft, waarmee ik mij reeds 8 maanden had getraind, kon ik al vrij goed overweg. Indertijd was Bang I. reeds begonnen mij in. te wijden in het gebruik van de toja tegen de sikoe-sikoe, en omgekeerd. De reden waarom ik afzag van verdere training met die wapens was, dat het toch nooit iets voor mij zou zijn het gebruik daarvan in de praktijk toe te passen. Zoals sommige lieden, waarmee ik niet graag over één kam geschoren wenste te worden, weieens deden (althans wat de si koe-sikoe betrof) die dat wapen steeds in hun mouwen verborgen bij zich droegen. Ik was mij er duidelijk van bewust welk gevaar 't gebruik ervan voor een eventueel slachtoffer betekenen kon en welke funeste gevolgen ook voor de gebruiker zelf er uit zouden kunnen voortspruiten. Daarom wenste ik mij daar liefst zover mogelijk van te distanciëren. Maar dat kon ik Bang I. moeilijk duidelijk maken. W. K. wordt vervolgd) Heel toevallig kwam ik op het idee, even bij een oude sobat aan te keren in Dordrecht. De oude sobat uiteraard niet thuis, zo midden in een werkweek. Gelukkig wel zijn gezellige echtgenote die ons helemaal niet verwachtte, maar toch wel blij was weer eens kennissen te ontmoeten. Met alle geweld moesten we blijven tot Fred thuis zou komen. Fred is n.l. de oude sobat. Heeft met mij tot 1958 bij Jus titie te Djakarta gewerkt. Fred is technical- minded" en wel grotendeels (behalve zijn natuurlijke aanleg) vanwege zijn grote ervaring in Indië. Ik ken hem als een rustige kerel, die niet veel praat en altijd bereid technische kar weitjes op te knappen. Ik overdrijf niet als ik zeg dat hij vaak met een paar „kawatjes" of elastiekjes motoren weer laat draaien, met een gezicht van „voorlopig zo maar eerst, had je toch evengoed kunnen weten". Enfin, terwijl we over en weer herinneringen ophaalden, haalde onze gastvrouw een tijd schrift te voorschijn en wees niet zonder trots naar een foto, waar Fred bescheiden staat afge beeld terwijl hij van zijn directeuren iets in De beloning voor een idee Foto: „Op eigen terrein" ontvangst neemt. Toen kwam het verhaal los. Fred die momenteel bij een koeltechnische afde ling werkt van een grote firma (net een jaar!) had al gauw door dat daar ergens het systeem heel omslachtig in elkaar zat, waardoor een groot produktie-rendement verloren ging. Be scheiden als hij is en voorzichtig, heeft hij de zaak eerst rustig bestudeerd. Je kon toch nooit weten immers, er zwermden dagelijks een stuk of vijf ingenieurs om die machines en die zouden het toch wel beter weten dan hij. Zoals hij zelf vertelde toen hij kort daarop thuis kwam op zijn 2e-hands brommer: wat wil je tegen die lui met diploma's en titels als je zelf alleen maar „sekolah djongkok" en wat am bachtsschool hebt gehad. Moet kalah, dong! Toch raakte Fred hoe langer hoe meer over tuigd, dat het best beter kon en zette zijn idee op papier. Van het bestaande systeem een hoop rompslomp weg, dit draadje weg en dat snoer tje weg. Blijft over groter rendement, volgens Bartjes en gewoon zonder formules van hier tot gunter. Kan een kind zien, tenminste dat beweerde dan Fred. Hij kon het niet langer aanzien, trok op een goede dag de stoute schoenen aan en deed, toch een beetje „kwaai- kwaai", zijn uitgedachte systeem in de ideeën bus. En laat hij na een paar maanden door de directie uitgenodigd worden om eens te komen praten over zijn idee. Maar toen was de zaak al in kannen en kruiken, merkte Fred al gauw. Zijn idee was al door experts van de firma uitgeprobeerd en uitgedokterd en foutloos be vonden. Het gewijzigde systeem leverde zo'n hoog ren dement op, dat Fred de hoogste beloning die bij die firma voor ideeën wordt uitgeloofd in ontvangst moest nemen. Dat „iets" op de foto was een enveloppe met een fikse inhoud Geachte redactie, U zult misschien denken dat ik dit verhaal wat partijdig en met veel franje heb opgesierd, omdat Fred een oude sobat van me is. Mag ik U dan uitnodigen zelf een be zoek te brengen aan Dordrecht, want daar woont onze Fred Roelofsen met zijn vrouwtje en vijf leuke anakjes. Een eresaluut aan deze Boeng! SI PEL1P

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 8