„Kloppartij, kloppartij!' '„Wie tegen wie?'' „Gentong tegen gendie!" Wat wij in ons hart sloten 3 „Wat wij in ons hart sloten" Abonnees! Denkt U erom tijdig uw jaar- abonnement te gireren? Gironr. I 6685. t S.v.p. op het strookje vermelden: „jaarabonnement". r J. H. W. Veenstra: „D'Artagnan tegen jan Fuselier". Stoa-reeks Uitg. G. A. v. Oorschot, Amsterdam. Misschien heb ik de afgelopen jaren zóveel vervelende dingen over Indië en Indischgasten gehoord (waar en onwaar), ik vond opeens het boek over de „klop partijen" tussen Du Perron en Zentgraaff „niet meer leuk". Dat heeft verder niets met Veenstra's studie (als altijd heel knap) te maken nóch met Du Perron's kwaliteiten (die ik nog steeds zeer bewonder) noch zelfs met het feit dat het boek hoge en blijvende documentaire waarde zou kunnen hebben. Tien jaar geleden zou ik er zeker van gesmuld hebben, maar (en dat spijt me voor Veenstra): nu zit alle geschrijf over de nare kanten van de Indische samenleving me „tot hier". Dit is een „onzakelijk en on-literair standpunt". Ik weet het: lees dit artikel desnoods alleen als de ontboezeming van een zuur Tong-Tong lezer. Het begon eigenlijk al met Rob Nieuwen- huys' studie over Van der Tuuk („De Pen in gal gedoopt"; eveneens Stoa-reeks). Zowel voor schrijver als „beschrevene" gelden dezelfde opvattingen van waardering als hierboven neer gelegd t.a.v. Du Perron en Veenstra. Toen zat er al een beetje méér gal in dan ik eigenlijk kon verstouwen; nu komt er een portie gif, grofheid en kwetslust bij. Van a tot z waar, allright, maar tóch te veel (voor mij). Ik ben misschien een psychologisch geval, maar ik voel me zelfs teleurgesteld in het bezigen van de naam Stoa voor zulke studies. Stoa betekent sinds mijn jeugdige hartstocht voor filosofie: gelijkmoedigheid, onaantastbaarheid voor emoties, onberoerde afmeting tegen elkaar van goed tegen slecht. Het spijt me dat ik het zeggen moet, want het ligt misschien wel geheel buiten de lijn van de opzet van studie, maar ik mis „de andere kant" héél erg. Ergens was v. d. Tuuk een eenzaam mens met zeer zeker fijnere en nobeler gevoels, al was het alleen t.o.v. zijn kampongs. Ook Du Perron was een slecht begrepen, veel gesard, gepest en beledigd mens, maar hij móet ook andere gedachten gehad hebben dan de scherpe kwetsende alleen. Veenstra constateert het zelf (blz. 114): „Na te hebben gezegd dat Zent- graaffs boek toch veel voortreffelijks bevat en dat hij het aangekondigde tweede deel even geboeid zal lezen..." Maar wat voortreffelijks was er dan? Welke elementen boeiden zó dat reikhalzend uitgezien werd door een Du Per ron naar een tweede werk van Zentgraaff? Ook al zou het technisch gedaan zijn voor de „rustpunten" in een té eenzijdig opgezet be toog, dan nóg verdienen andere notities dan die van haat en nijd alleen vermelding. En zeker móet er én in Zentgraaff én in dit soort algemene mentaliteit véél gezeten hebben, dat Du Perron telkens „de degen weer opnam". Hij was after all een té elegant mens om zich te verlagen tot duels met platvloerse patje- peeërs, waar verder niets aan deugde. iDaardoor maakt Veenstra zich schuldig aan dezelfde fout, die hij Ada Deprez verwijt. (Tenslotte is zij een vrouw, verder heeft ze geen grondige Indische ervaring. Mocht haar por tret van Du Perron desnoods hier en daar te zacht of zelfs vals zijn, door het aanbrengen van zware zwarte partijen in dit portret heeft Veenstra het er per sé niet beter op gemaakt. Het lijkt mij toe dat dit boek ontstaan is in een soort twiststemming ,en handelend over twist, is het geheel (alweer: naar mijn gevoel) overtekend geraakt. Er schijnt een twistzieke stemming te hangen over heel het menselijk leven al sinds decennia. Ik ben er vaak meer in betrokken geweest dan mij lief is, hier in Holland en in Tong-Tong. Ook al is alle twist aangegaan om waarheden, ergens blijft het vermaan van mijn Pa van waarde (als wij als jongens twistten): „Heb je niets beters te doen?" Verder zijn de namen „D'Artagnan" en „Jan Fuselier" van V.'s standpunt uit misschien goed gekozen en passen zeker bij de opzet van de studie, maar de beperking is per sé niet eerlijk voor de figuren van Du P. en Z. After all was d'Artagnan maar een vijfde rangs Don Quichote, een Errol Flynn in de historisch- romantische literatuur. En dat is du Perron niet. En Jan Fuselier was aanmerkelijk meer dan de platte, grove moordenaar, zoals hij bestaat tp de opinie van anti-kolonialen en half zachte ethici. De „beroerde" d'Artagnan en Jan Fuselier tegenover elkaar zetten is de waarheid tekort doen. Want d'Artagnan op zijn best en Jan Fuselier op zijn best kunnen het devies van de Franse officiersschool St. Cyr, „Toujours l'audace", zonder enig getawar voeren. En Du Perron wist dat, al wist hij met die wetenschap geen raad. Du Perron was een wonderlijke kerel: dichter en bokser, hater en bewonderaar van zijn vriend-en-vijand de sabreur Batten, en in zijn beschrijvingen van historische figuren vindt men hem voortdurend heen en weer geslingerd tussen minachting en bewondering van vele „blanda-rabauwen" in de V.O.C.-tijd. Ik kan mij indenken dat hij „dol van woede kon zijn om een Zentgraaff, die beurtelings de nobelste en laagste, de gevoeligste en de meest harteloze dingen kon zeggen en doen. Dit was verder een vreemde, koortsige tijd. Geladen met halfrijpe en toch reeds wild woelende cotroversen tussen fascisme en com munisme (Du Perron haatte beide, maar wat bewonderde hij?), ontwakend Indonesisch na tionalisme en volhardende Nederlandse vader landsliefde, feodalisme en socialisme, „ouder wetse preutsheid" en „vrije liefde", enz. enz. enz., een onmetelijke verstrengeling van „an ti's". Alleen de wakkersten zagen of voelden het en vochten als kaaiwerkers.;, terwijl de grote massa, dromend van HBBL en tan tième, naar de afgrond van de wereldoorlog rolde. Het is voorwaar een droevig afscheid van Indië geworden, een onsmakelijk afscheid, als de schop van Bas Veth tegen de laatste meer paal voor hij Indië verliet. En toch was dit maar een armzalige interlude voor de politio nele acties die later zouden komen: twist, doodslag, vernietiging. Als twee echtgenoten die beide „met het grootste gelijk van de wereld" alle huisraad sloopten en met het lelij ke ook het mooiste verwoestten. Dit is dan misschien de enige verdienste van Veenstra's boek: dat onbarmhartig de (nog steeds levende!) karakterfouten zijn opgete kend. En ergens is het blind gebleven voor (Vervolg op pag. 21) Bij Servire, Den Haag is op tijd om als Kerstcadeau geschonken te kunnen worden aan familie en vrienden in een typografisch uitnemend verzorgde uitgave het boekwerk verschenen waar velen van ons reeds lang op wachtten: „Wat wij in ons hart sloten"; tekst van Hein Buitenweg en foto's van Willem Krols. Als inleiding tot dit werk heeft Hein Buiten weg het stukje geplaatst dat „Vilma" onder de titel „Afscheid" eens in Tong-Tong heeft ge schreven, en dat hem trof om de eenvoud en de zuiverheid waarmee zij haar gevoelens weer gaf. En haar cri-de-coeur, dat zij haar herinne ringen wilde dóórgeven aan haar zoon, die het land waar zij geboren werd misschien nooit zal leren kennen, maar waarvan wij weten zal dat zijn moeder het dierbaar in haar hart sloot, heeft Hein Buitenweg verstaan. En zo kwam dit prachtige werk tot stand. Als wij het doorbladeren worden wij ontroerd door de treffend mooie foto's van Willem Krols. Hebben wij niet allen door deze mooie natuur gezworven; hebben wij niet allen dit plekje gezien? En was 't niet dit plekje, dan toch precies zo één. Soms hebben onze ogen toen alleen maar geregistreerd en eerst nu, in een terugdraaien van de firn, door middel van deze foto's, zien we met ziende ogen. Wie zich in de vroege morgen in de auto of per tram naar de Bataviase benedenstad spoed de om daar het dagelijks werk te verrichten zal toch altijd zijn ogen hebben laten glijden over de tafereeltjes van de wassende badende vrouwen en kinderen in het Molenvliet. Wie zich in de vroege zondagochtenden, als de morgendauw nog op de velden lag, langs de kampongbaden haastte om in de rawa's de moerassen, de kleinere poelen, op zoek te gaan naar de traté's die zo dadelijk haar hart zouden ontsluiten voor de eerste gouden zonnestralen, zal onderweg de bedrijvigheid hebben gezien, èn de rust die overal in de kampongs heerste. Wij danken Willem Krols uit 't diepst van ons hart voor de practige foto's die hij van dit alles maakte, voor de vastlegging van de sfeer vooral, die voelbaar eruit spreekt. Wij danken Hein Buitenweg voor zijn vertel lingen in de ons zo bekend en vertrouwd geworden hem eigen stijl die ons weer doen dromen en doen zien wat wij eens in werke lijkheid zagen .bewust of onbewust. De schoon heid en de liefdelijkheid van de natuur, de eenvoud en de rust van de vriendelijke en nijvere bevolking vanhet land dat wij in ons hart sloten. UT v. AI. 1 verkrijgbaar bij: S BOEKHANDEL PAAGMAN Giro 185783, Fred. Hendriklaan 217b, j Den Haag, Telefoon 54 37 00 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 14