De Glatiks Oude Sobats f TONGiTONG De glatiks (Padda of Lonchura oryzivora), deze kleurige, vrolijke en beweeglijke vogels behoren tot de grootste en meest bekende rijstvogels, die zich vermoedelijk van Java uit, verbreid hebben over de grote Soenda-eilan- den, Malakka en de aangrenzende kleinere eilanden. Hij bewoont, evenals de mus, uit sluitend de bebouwde en bewoonde streken. In de maanden november tot maart of april, als de rijst nog groeit, houden zij zich op in het hout. Bij paartjes of kleine groepjes schar relen zij rond op onze erven en tuinen, ook in de kampongs, en voeden zich met allerlei zaden, vruchten en insecten. Maar als de rijst velden een gele kleur beginnen aan te nemen en zijn drooggelegd, verzamelen zij zich tot grote scharen en trekken zij naar deze velden. Voor de landbouwer worden zij dan een ware plaag, samen met nog andere rijstvogels, die hij slechts door voortdurend attent te blijven kan verjagen. Wie kent niet de wacht huisjes, hoog en wankelend op bamboepalen gebouwd, te midden der velden en vanwaar straalsgewijze bamboe-touwen lopen, waaraan men allerlei bonte lappen en geraasmakende voorwerpen heeft gebonden. Door aan deze touwen te trekken begint dan alles te bewegen en te klepperen. Soms moet men zelfs vuur werk afsteken om ze weg te jagen en op lege petroleum-blikken slaan. Ook na de oogst vinden zij op deze tot novem ber braak liggende velden nog genoeg voedsel. In deze tijd zijn zij zeer vet en leveren een smakelijk en voedzaam hapje, vooral de jonge re, zodat ze dan ook naarstig worden gevangen door de inheemsen. Misschien zielig, maar gezien de schade die zij aanbrengen aan de padi-oogst wel te begrijpen. Zij bouwen hun kom-vormige nesten in de toppen der bomen of tussen parasitische planten, die tegen de arenpalmen groeien. Alle worden losjes uit grovere grashalmen gevlochten, zodat er geen sprake is van stevigheid of zekerheid voor de bewoners. Het legsel bestaat uit 6 tot 8 zuiver witte eitjes. Waar weinig of geen mussen zijn, bouwen zij hun nest ook wel eens onder de daken van Europese woningen. Hebben zij zich tot grote zwermen verenigd tijdens het rijstoogsten, dan kunnen zij bepaalde grote loofrijke bomen, zoals waringins, als slaapbomen benutten. De overheersende kleur is een zeer fraai lei- blauw, kop en keel zijn gitzwart met witte wangen. De grote slagpennen én de staart zijn zwart, terwijl de onderdelen licht wijn-rood zijn. De grote, dikke, kegelvormige snavel is fraai rozenrood. In volières kunnen zij andere vogels, zoals bijv. perkoetoets, lelijk toetakelen omdat zij voortdurend de veertjes uitpikken. 'J,— - Foto uit: „De Dierenwereld van Insulinde" Zingen kunnen zij niet, ook al worden zij tot de zangvogels gerekend. Zij maken slechts korte, doch wel vrolijke geluidjes, waarmede zij alle emoties kunnen uitbeelden, door klank en intensiteit. Zij worden gauw tam. Men ziet dikwijls kleine katjongs, die een glatik op een stokje hebben en die met een draad om een der pootjes daaraan zijn vastgemaakt. De glatiks kunnen dan wel wegvliegen tot zover dat touwtje reikt, maar moeten toch telkens op dat stokje terugkomen als zij moe zijn. Dat leren zij al heel gauw 1 Ook ziet men wel eens rondtrekkende Chinese waarzeggers, die een kooitje met enkele glatiks bij zich hebben. Heeft hij een klant gevonden, dan wordt een bamboekoker aan één der glatiks voorgehouden, waarin zich bamboe- V ogelnestjes-soep! Als wij dit lezen zie ik in gedachten reeds een aantal mensen hun baard likken en zeggen: Adoe, zo lekker, Peh! H at wij niet weten misschien is het feit dat er vrij veel levensgevaar aan verbonden is om deze vogelnestjes te plukken"Hier ziet U een aantal van deze moedige mannen, gereed met lange rotan-ladders om hun hachelijke klimpartijen te ondernemen bij Karang Bolong om deze vogelnestjes, gemaakt van verhard speeksel salivate plukken. Lekkerbekken savoureerd dus deze vogelnestjes-soep met de wetenschap dat om deze lekkernij te verschaffen de mannen levensgevaar moeten trotseren! staafjes bevinden, en deze trekt er dan zo'n staafje uit. Beschreven met Chinese hiero- glyphen duidt de waarzegger dan daaruit de horoscoop van de klant. Naaste verwanten van de glatik zijn de bon dol (Lonchura, of Munia maja en L. ferrugi- nosa), bruin met witte kop; het muskaatvo geltje, peking (L. punctulata) bruin met lich tere onderzijde en schubvormige tekening; de priet (L. leucogaster), donkerbruin, ook keel en borst, maar met witte buik; de Indische nonpareil, bondol idjoe (Erythrura prasina) van Malakka en de Grote Soenda-eilanden, bo venzijde, donkergroen, kop blauw, borst en middelste verlengde staartpennen scharlaken rood, snavel zwart, vooral in de hogere streken voorkomende; de priet benggala, het kleine tijgervinkje (Estrilda of Amandava amandava), met kleurig, maar nogal veranderlijk veder kleed, geheel bezaaid met witte stipjes en rode snavel. Dit zijn de meest bekende soorten, die men ook dikwijls, zowel in Indonesië als in Holland als kooivogels vindt. Voor ons zijn de glatiks en de andere rijst vogeltjes onze sobats, maar voor de landbou wer in Indonesië betekenen zij een bezoeking voor de rijpende padi-velden. C. H. Waarzeggerij Behalve de „tjina-glatik" (Chinese waarzegger met rijstvogeltjes) waren er ook Ceylonnezen, die dat beroep uitoefenden. De laatsten waren echter tevens handelaren in edelstenen. Zij komen het erf op en vragen: „Toean, njonja, maoe beli batoe-batoe (wilt U stenen ko pen?") Zeg je: Neen, dan zegt hij: „Saja djoega bisa foorspel njonja foenja toekoms dan njonja foen- ja verleiden". VICTOR Jongetje dat pas een week uit Holland in Soerabaja is, tegen Soerabajaans buurjongetje: „Hé Eppie, ga mee jö blootschouw houden". Eppie: „...is wat?" „Die lui daar in de kalie". Eppie „Ledigheid is..." „Als mijn buik krioekkrioek". „Hij weet waar Abraham...". „Met demmo's d'r haal". (demmo driewielig motorvehikel, vooral in Soerabaja) 'k Denk nog vaak aan de jaren, Toen we nog in Bandoeng waren, Goed geluk, uit vroegere dagen, De zon, de bergen, al 't moois dal we daar zagen, Alles staat nog altijd voor mijn geest, Hoe Indonesië in „goede tijden" is geweest, Er zijn veel woorden, die zoet zijn van klank, Maar geen die vertellen kunnen, hoe ik naar Bandoeng verlang, Gelukkig schrijft ons Indisch blad heel veel, Herinneringen uit Indonesië, die onze wonden toch wel wat heelt, Daarom voel ik me toch rijk, Als ik in ons blad de „Tong-Tong" kijk! P. TEN HAVE-DE ROODE 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 20