Nogmaals: de onvergetelijke Totok
X-MAS-TREE
Na acht jaren frisse kou in Holland (met een koude, gure zomer-1962 als klap op
de vuurpijl) een paar Indisch-hete dagen in Torremolinos en een paar Indisch-hete
dagen in Californië. Je weet gewoon niet wat je overkomt. Pas dan merk je hoe je
tropische lichaam in die acht jaren „ge-assimileerd" is. Het ventilatie-systeem
werkt niet meer zo goed (transpireren en zo); de aan koude droge lucht gewende
longen weten geen raad meer met humide warme lucht; aan dikke sokken en natte
schoenen gewende voeten zijn hel emaal van streek zo maar in sandalen en barsten
beurtelings in transpiratie-tranen uit of zijn klam van de kou (hoe bestaat dat?).
Dezelfde hitte waar ik eens absoluut onaange
daan in rondwandelde op de heetste uren des
dags (als „fatsoenlijke Christenen" en „indo
lente Inlanders"' sliepen), hangt nu als een
loodzware deken om me heen. Werken? Zelfs
de gedachte eraan maakt je ziek. Het liefst zou
je alle uren van de dag in een krossie males
liggen met emmers ijswater naast je om van te
drinken en in te baaien.
Helaas (of gelukkig) staat een Tong-Tong-
bestaan geen rust toe en ga je er alle dagen
tóch op uit. En kijk eens aan: dat is after all
het beste middel tegen de hitte: veel in de
weer zijn buiten, liefst in de hete zon. In een
paar dagen ben je er al doorheen. Eigenlijk is
het met alle beroerdigheid zo: ga er dwars
doorheen en het is het gauwst voorbij.
Intussen heb je toch maar een „totok-lichaam"
gekregen en realiseer je je des te beter hoe onze
voorvaderen (tot en met mijn papa wat is
historie soms ook kórt!) er aan toe moeten
zijn geweest als „baroe" en onze dierbare zon
zijn bijnaam gaven van „koperen ploert". En
hoe de Hollandse soldaten van de politionele
acties dagelijks moesten zuchten: „Wadden
land, wadden landWaar je zowat levend ver
brandt
Ik heb tenminste nog een origineel tropisch
karkas en dat vindt z'n slinger wel weer gauw
11a een tijdelijke afdwaling in het „land van
mest en mist", enz. Maar hoe lang heeft de
doorsnee „baroe" door de rijstebrijberg van
hitte moeten worstelen vóór hij zijn Indisch
Luilekkerland vond? Letterlijk: na zijn „pikoel
beras" achter de toetoepknopen gewerkt te heb
ben.
De Totoks met het slechtste aanpassingsver
mogen zullen het wel bijzonder beroerd gehad
hebben met hun contract van vijf jaar, waar ze
niet van af konden. En die physiek of geeste
lijk het ergst door heimwee gekweld werden,
bleven in alle opzichten het onverzoenlijkst.
Ze hebben de „pigment-vreters" geproduceerd,
de minachters van alles wat bruin was. En
zelfs een „kampioen-onverzoenlijke": Bas Veth,
die bruin én blank met „rücksichtlose" critiek
te lijf ging, onze „Gordel van Smaragd" keer
op keer genadeloos op de korrel nemend in
dat vermaarde en beruchte boek: „Het leven
in Nederlandsch-Indië".
Dat ik nochtans keer op keer weer geboeid
doorblader, mij alleen verbazend dat nog
steeds geen enkele psycho-analyst het de moeite
waard gevonden heeft voor een ernstige studie.
Naast vele evidente en verborgen aanwijzingen
immers van de man met een ziekelijk complex,
zijn er een aantal positieve lijnen uit te destil
leren, waarlangs de grote Oost-West-antithese
zich gedurende eeuwen ontwikkeld heeft. Ken
nis daarvan zou in belangrijke mate de toe
komstige internationale politiek gunstig kun
nen corrigeren. Het is werkelijk niet alleen
een kwestie van Nietszschiaanse of fascistische
raciale suprerioriteitswaan.
Het bewijst m.i. de kleinzieligheid in veel
Hollandse en Indische literatoren, dat dit boek
weggemoffeld is als onfatsoenlijk of met veel
verkneuterende zelfverheerlijking stiekum toch
gelezen wordt. Dus op het niveau blijft van
langtenigheid en laagbijdegrondse superiori-
teits- en inferioriteitsgevoelens. Want Bas Veth
was ontegenzeggelijk een patiënt en doktoren
kunnen van een patiënt veel leren van de aard
van een gevaarlijke ziekte die miljoenen men
sen min of meer aangetast heeft en culturen
kan bedreigen
Ah, hoeveel Totoks hebben als Bas Veth (en
Tjalie in de hete dagen van zijn Europese tijd)
kalkoenrood en zwetend rondgelopen, de dage
lijkse rit naar en van Kali Besar of de keliling-
tocht in tuinen erdoor „geperst", „beroerde
namaak-Hollandse kost" of die vermaledijde
hete rijstmaaltijd moeten verstouwen en op
windloze, smoorhete dagen wanhopig verlangd
naar het frisse Holland.
Indo's, Indonesiërs en Totok-veteranen hebben
er vaak genadeloos mee gespot, maar als we
ons realiseren dat dit koppig doorbijten tot
slot toch maar de opbouw van dat grootse
Nederlandsch-Indië hebben mogelijk gemaakt,
dan moeten wij respect hebben voor het beste
dat Holland heeft voortgebracht. En némen
wat daarnaast aan beroerde daden en „rot-
mentaliteit" werd geproduceerd.
Van de eerste dagen af is het zo geweest. In
onze geschiedenisboekjes lezen wij wel van
de heldhaftigheid en andere mooie karakter
eigenschappen van een Cornelis de Houtman,
maar een serieuzer studie leert hem en sommige
andere pioniers in „Indië" kennen als arro
gante, grove naturen, die verbijsterend veel
bedierven. Maar daarnaast ook van prachtige
Hollanders als Jan Huygen van Linschoten,
Steven van der Haghen, Valentijn, Rumphius,
enz. enz.
Het is eigenlijk wel héél jammer dat er op het
gebied van de navorsing van Hollands initiatief
in Indonesië zo weinig bekend is en dat het
nota bene een Engelse studiegroep is geweest,
de ,,Hakluyt Society"die met talloze kleine en
grote studies ons zoveel dankbare naslaglitera
tuur heeft opgeleverd. Als Holland zich wat
meer interesseerde voor zijn historie overzee
en wat minder politieke ruzies bedreef, de
nationale geest zou belangrijk beter zijn. Er
valt op dit gebied door de Indische Kunstkring
Tong-Tong en door de Stichting Tong-Tong
werkelijk véél nuttig werk te doen. Hoe jam
mer dat ook hier door kleingeestige kritiek
van buiten en door veel te weinig financiële
steun te weinig mogelijk is!*)
Ik heb het geluk gehad een Hollandse vader te
hebben, in wiens Indisch leven ik veel gevon
den heb, wat karakteristiek was voor de Hol
landse maatschappij in Indië. Want mijn vader
leerde Indië kennen „the hard way". Na een
vrij onbezorgde en zelfs welvarende jeugd in
Holland werd hij door sterfte en andere moei
lijkheden gedwongen (deels door eigen trots)
als soldaat naar Indië te vertrekken. Wat hij
als baroe-fuselier in Atjeh heeft moeten door
maken, daar kunnen Leidse studenten en
kamer-geleerden, noch zelfs wij vredig en rijk
opgegroeiden in Indië, ons een voorstelling
van maken. Smoorhete patrouilletochten in een
humide oetan of in broeiende laagvlakten,
Hierboven wat door de Amerikanen in de olie
industrie een ,,Christmas-Tree" wordt genoemd,
n.l. de aansluitingen naar of van elders met
hunne afsluiters, soms wel tot tien toe, aange
sloten op de afsluiter van een in produktie
zijnde boorput, een spuiter.
gekleed in „onaangepaste" blauwe attila, in
constant levensgevaar, levend van eten „beneden
alle kritiek" en van een soldij beneden alle
kritiek, oneindig ver van alles wat dierbaar
en cultureel was in Holland.
Ja, ook cultureel. Pas veel later, toen mijn
„jaren des onderscheids" een beetje begonnen
te komen en ik eens wat opzocht in een oude
kist van mijn „ouweheer" vond ik tot mijn
verbazing Franse en Engelse romans en studie
boeken. Eens met begeestering gelezen en toen
voorgoed weggesloten. Als vals, verbaal en
waardeloos leven naast dat andere: het leven
als totok-fuselier in een haast praehistorische
wereld, met Kromo en Jaap Vis als wapen
broeders, broer van generaal Ludendorff als
sergeant, een Franse edelman als officier, een
Deen als dokter en Sarina als markententster.
Eindeloos berg op, berg af, „memboeroe
moesoeh" (moesoeh?) en zingend „that weird
and terrifying lonesome and lovable song":
Manisee! Manisee!... het was inderdaad terla-
loe...
En nochtans later geen patsende verhalen, noch
wijsneuzige studiën, maar bulderend gelach
om eigen stomme streken en ellende.
Good stuff! Good stuff indeed these Totoks.
Wat zijn er nog maar weinig van over! En
wat naar dat er alleen zoveel gejammer en
boosheid is over het rijk dat we kwijt zijn; de
geest zijn we kwijt en dat is stukken erger! En
naar de duivel met de wurmen, die dit alles
alleen maar kunnen zien en veroordelen als
„koloniaal". Honni soit qui mal y pense: alleen
beroerde mensen baseren een inzicht op de
beroerde kanten van een tijd, die bloeide van
de goede daden.
Wat dat betreft blijf ik helaas onverzoenlijk.
Zoals men onverzoenlijk blijven moet tegen
alle ziektekiemen. En zal ik Totok, Indo en
Indonesiër de levende mensen, niet de
theorieën verdedigen tegen alle zelfingeno
men kachelzitters en oogballendraaiende cul
tuurminnaars. Natuurlijk, natuurlijk, ze wéten
niet beter („tida mengerti" zoals de Indone
siër zegt), ze kennen op zijn hoogst wat boek
jes.
Maar het gaat er niet om dat een stem begrepen
wordt; het gaat erom dat zij gehoord wordt.
Omdat dit zo moet zijn. „Eene stem zal in het
venster zingen" immers, zei Zefanja? En is dit
(Vervolg op pag. 23)
7