Bal Masqué
In Soekaboemi was het de goede gewoonte ieder jaar een maskeradefeest op touw
te zetten. Eén avond voor de volwassenen en de volgende speciaal voor de kinde
ren. Ieder jaar keek men er weer naar uit. En ik verzeker U, dat er heel veel werk
gemaakt werd van de kostuums. Er werden moeite, noch kosten gespaard om met
de eer te strijken een der hoofdprijzen te winnen.
Daar ik zelf ook een enthousiaste feest-deel-
neemster was, piekerde ik dagen lang over onze
metamorfose voor deze avond. Ik had een af
spraak gemaakt met twee echtparen, die met
ons beiden het feest zouden opluisteren als
Elzasser boertjes en boerinnetjes. Dit nadat ik
in Geographical Magazine de kostuums goed
had kunnen bestuderen. Doch een week later
lieten twee heren verstek gaan door ambts
bezigheden en andere plichten. Gelukkig waren
we nog niet aan de kostuums begonnen. Zo was
het groepje geslonken tot drie dames en een
heer en zou mijn man dus als enige haan
tussen drie kippetjes zitten. Pogingen om als
nog drie paren te vormen mislukten deerlijk.
Wat moesten we beginnen, want het feest
missen kwam niet in ons op. Mijn hersens
piekerden zich suf.
In die tijd kwam een planter met een tijgervel
bij ons, wat afgehaald moest worden ter repara
tie. Ik kreeg ineens een idee. Dit vel zouden
we kunnen gebruiken.
Toen had ik mijn plan klaar. Mijn man zou
verschijnen als Bachus, de drie dames als
bachanten en een neefje van vijftien jaar als
Pan in een dierenvel. Dit leek me een schitte
rende vondst. Iedereen was met het plan inge
nomen. Ik vroeg mijn man of hij me aan een
ton kon helpen, omdat ik me voorgesteld had,
dat Bachus op een wijnton (op wielen uiter
aard) door de drie bachanten voortgetrokken
zou worden, die hij dan met kleurige linten
in toom zou moeten houden. Dit alles voorge
gaan door Pan met zijn panfluitje. Iedereen
ging ijverig en met vreugde aan het werk.
Ik had grote kleurige wijnreclames kunnen
bemachtigen, die we op de ton plakten. Van
gesmolten hars ijzerdraad en groen crepepapier
maakten we practige druivenranken met volle
trossen. Wij vonden het een waar succes. Voor
mijn man, die lang en slank is liet ik van
rottan een buik maken, die hem veranderde in
een welgedane oude drinkebroer. Een pruikje
met een krans van haren zorgde voor de ver
volmaking ervan.
Toen kwam de bewuste avond. De ton was
even een probleem, maar een kennis die een
truck had, deponeerde hem in de middag tevo
ren achter de soos.
Daar kwamen we dan aan. Toen we de ton
in de voorgalerij van de soos gekregen hadden,
ging Bachus op zijn plaatsje zitten met een
bierkroes in de hand en de drie dames zetten
hun beste krachten in.
Piepend en steunend (van de houten wielen,
hoor) kwam de stoet binnen. De djongossen
hielpen beleefd. De zaal was vol met boeren
en boerinnen, domino's en edele vrouwen en
ridders en wat dies meer zij.
Wij veroorzaakten wel opschudding en hele
groepen omstuwden de ton met de dikke
Bachus er op. Pan met zijn brutale snuit
zorgde voor ruimte. „Piep, piep, krek, krek"
ging het door de zaal. Al heel gauw hadden
ze een van de andere dames en mij herkend,
ondanks onze zwierige Griekse kapsels. Maar
niemand ontdekte, wie Bachus was. We hadden
een reuze-succes
Al heel gauw lieten we ons tot een dans ver
leiden en zelfs Bachus, die zich door zijn
buikje onwennig bewoog, sleepte mij mee voor
een wals. Het werd een dolle avond.
Precies om twaalf uur was het défilé voor de
Jury. Bachus klom weer op zijn tonnetje en
wij maar trekken. De eerste ronde, hoewel met
amechtig piepend wielenstel ging uitstekend.
We liepen als kittige paardjes. Maar bij de
tweede ronde begon het toch echt te kraken.
En net toen we de jury, die zitting had op het
toneel, gepasseerd waren schoot een der wielen
er af.
Bachus had met veel moeite zich zittende we
ten te houden en als niet sterke armen en
brede ruggen onze steunpilaren geweest waren,
hadden we behoord tot de groep der „gevallen
vrouwen".
Velen schoten toe om de geschrokken slacht
offers te helpen. Anderen hadden zich van de
ton meester gemaakt. Ze sleepten die de zaal
rond onder veel lawaai, tot de jury stilte ge
bood.
De uitslag werd bekend gemaakt,
lste Prijs mooiste kostuum, een serimpi, die
werkelijk ervoor in aanmerking kwam. Zo
ging de lijst door tot de origineelste groepen
aan de beurt kwamen.
lste Prijs de groep van Bachus. Wij werden
op het podium geroepen. Een hoera ging op.
Mijn man was nog steeds gemaskerd. „Af dat
masker" werd er geroepen en ook de jury
eiste klare wijn.
Mijn man deed dit en trok ook het pruikje
van het hoofd.
„Jensen, hoe is dat mogelijk!" klonk het ver
baasd. „Hoe komt die man zo dik? Laat zien
die buik! Vooruit laat die ons zien" klonk
het opgewonden. Mijn man tilde ongegeneerd
zijn tunica op. Onder luid gebrul gespte hij de
rottanbuik af en wierp die midden tussen de
joelende menigte. Het gelach was niet van de
lucht.
Voor ons betekende de eerste prijs een kist
champagne. Twaalf grote flessen godendrank.
Er was ook een eerste prijs met een kist bier.
We sloten ons bij elkaar aan en het zal U niet
verwonderen, dat bijna de hele sociëteit zich
bij ons groepje aansloot. De drank vloeide
gratis in de glazen. Zo'n dolle avond was er
maar zelden geweest. En eerlijk gezegd weet ik
niet helemaal precies hoe we thuiskwamen.
Maar ik vond mezelf de volgende morgen met
zware hoofdpijn in bed. CORA
Anecdote van Bali over Clémenceau
bijgenaamd Le Tigre
(opgedragen aan „J.C.H.")
Toen de beroemde Franse Staatsman George
Eugène Benjamin Clémenceau (1841-1929) op
zijn reis naar het Verre Oosten, op kosten van
de Indische Regering ook op doorreis Java en
Bali bezocht, mocht ik hem in Singaradja
ontmoeten. Het was omstreeks 1923; hij was
vergezeld van twee landgenoten, zijn secretaris
en een oude vriend, zakdoekenfabrikant. Verder
was het Lid van de Raad van Indië Ch. J. I.
M. Weiter aan hem als gids gevoegd.
Deze laatste was voor ons, bestuursambtenaren
op het eiland, die hem alle hulp op zijn reis
moesten verlenen, van groot belang bij de
conversatie met de drie Fransen, daar hij hun
taal beter beheerste dan wij. Hij was ons
wandelend woordenboek.
Toen dit Franse gezelschap op reis ging per
auto naar Zuid Bali, werd door ons gezamen
lijk in de pasanggrahan van Moendoek ge
luncht, en genoten van een echte Indische
rijsttafel.
Toen vroeg Clémenceau of hij op Bali niet een
tijgerjacht kon meemaken Neen, dat kon he
laas niet, werd hem door een van ons gezegd,
want het zou ten eerste misschien veel tijd
kosten, om in de een of andere boom de
nachtelijke komst van een tijger af te wachten,
op zoek naar een klaargezette prooi, een vast
gebonden blatende geit. En overigens waren
er niet zoveel tijgers meer op Bali, vertelden
wij maar.
„Si, si, c'est moi, le dernier tigre" (Ja, ja, ik
ben de laatste tijger) merkte Le Tigre toen
snedig op. L. C. HEYTING Th.zn.
„Petit Trouvillelater Zandvoortbij Tg Priok. Grenzend aan de Bataviasche Jachtclub"
Hoe oud waren we toenNiet ouder dan achttien of twintig moessons. Zo omstreeks 1930. In
onze herinnering eeuwen geleden. IVaar ben je nu Willy de Hazewinkelman? Valesca Pohlert
en jonger zusje? Ik ben nog op je huwelijk geweest Valesca. Waar is die knappe man van je,
die we „Tarzan" noemden? Wat een mooie tijd! Hoe deden we dat, naar het strand gaan?
Gewoon, op de fiets, met ons proviand en badpak in een tas op de bagagedrager. Reusachtig,
geweldig en wat hadden we een jool!
10