MENADO Dongèngan van Si-Klaas MEMORIES ARE MADE OF THIS Ik kwam als jonge vrouw van 22 jaar in Indië en wij kregen als standplaats Gorontalo op Celebes. Het was in het jaar 1919. Dit was wel zeker een veel moeilijker begin dan wan neer wij op een grote of kleine plaats op Java onze Indische loopbaan waren begonnen. Van de ruimte in de huizen hadden we geen last. Ons huisje aan de kampong, klein en warm, was van vermolmde planken gemaakt en stond op palen en had een dak van gegolfd zink. Het was een groot verschil met het grote koele huis op Goenoeng Sari in Batavia waar wij ge logeerd hadden. Hier geen koele tegelvloeren maar planken met grote kieren waardoor je het zand eronder zien kon. Ook 's-nachts kwam het wel voor, dat een hinnekend paard er een schuilplaats vond als het regende en wij daar door in onze slaap werden gestoord. Een klein tweepersoons ledikant paste precies, in wat wij onze slaapkamer noemden. Hiermee was het vertrekje vol. Vlees, groenten, melk, alles uit blik, héél duur tengevolge van de eerste wereldoorlog Rijst 42 cent per kattie, aardappels als knikkertjes 40 cent, aanvangsalaris zeer klein, zonder duur- tebijslag nog. Bedienden schaars. De djongos- sen gingen liever op een kapal werken. Met aardbevingen en bandjirs maakten wij spoedig kennis. De eerste kwamen veelvuldig voor. Drinkwater moest worden gehaald, gekookt en gefiltreerd. Menige oudere zal dit primitieve leven buiten Java wel bekend zijn. Dit „tempo doeloe" waarin wij jonge mensen moesten leven en ons aanpassen, maakte ons geenszins ongelukkig. Als vrouw leerde je scheppen, zoe ken naar mogelijkheden en proberen. Ik herinner mij hoe opgetogen ik was, toen ik een kleine kebon sajoer had ontdekt, ergens aan een binnenweggetje in de kampong. Men beweerde dat men uitsluitend op conserven was aangewezen. De kwekers waren mensen van Tondano, uit de vruchtbare Minahassa. Op zeer droge kalkhoudende grond was het zeer moeilijk goede resultaten te krijgen. Wat er lukte was met veel moeite en zorg gekweekt. Wij zelf gingen bedden aanleggen, zaden in Holland bestellen en na vele teleurstellingen stond de krulandijvie er goed bij. Maar toen een bandjir het erf overstroomde en het water bijna 1 m. hoog stond, kwam er van ons kweeksel niet veel terecht. Hier moest men zelf de arang maken. Je kocht voor tien cent 100 halve klapperdoppen. We leefden in het land van de copra-uivoer. Was het niet mach tig interessant van die doppen een torentje te bouwen, dat men met wat petroleum overgoot, aanstak, dan liet verkolen, met water overgoot en in de zon liet drogen? Men kookte er op, men vulde er het strijkijzer mee. Wat leerden we veel nieuwe dingen, die op Java nog on bekend warenHet leven daar vergde aanpas sing, maar het lukte ,we wilden dat immers zelf! Was daar niet het contact met Indische mensen. Was het hun vriendelijkheid en hun trouw, die het vaak opkomende heimwee hielp onderdrukken? Ongetwijfeld zal een ieder voor het eerst van huis, zó ver, dit gevoel wel ken nen. We hadden er toch ook de prachtige natuur, de bergen zo dicht bij, die soms een gevoel van verlatenheid gaven, want daar woonden geen tani's, het was nog alles rimboe. We hadden die schone maanavonden aan de baai, die heerlijke wandelingen langs de brede kampongwegen als alles met zilverglans van het maanlicht was overgoten. De bevolking zat genoeglijk buiten op de trappen van hun op palen gebouwde huisjes, zachtjes liedjes zingend, die wij nimmer hadden gehoord. Het was een moeilijke maar toch mooie on vergetelijke tijd, die ons de rijkdom meegaf van vele kostbare herinneringen. MEVR. P. v. VLIET-HOLLAND Een gezelschap bij de familie Pieters op Djatikamben verenigd in de vroege morgen rond de marmerentafel, een foto rond de eeuwwisseling. De dames in sarong en kabaja en met los hangend haar (pas gekramast?de heren in slaapbroek en kabaja, en allen op sloffen, de koffiekan op tafel en dan vooral niet te vergetendat jachtgeweer, waarschijnlijk een caliber 16, dat natuurlijk op de foto moest. Een typische foto van het Java van „Tempo Doeloe", echt knus en gezellig, met zijn schommel stoelen en petroleumlampen, toen het leven heel wat minder gecompliceerd was. En zoals alles wat voorgoed voorbij is, denken wij niet aan de beroerde omstandigheden waaronder wij toen leefden geen bios, geen auto's, geen frigidaires, ja soms zelfs geen dokter in de buurt maar alleen aan al het goede wat deze tijd ons bracht C. H. 1935 De harde werkelozetijd sloeg hard op de lichamen van personen in Ned. Oost Indië. Onder de Indischen werd veel geloof gehecht van Nieuw Guinea als het tweede vaderland. In die tijd was er een koempoelan om de Indi schen naar dat verre land te transformeren, doch moesten die, die grootse plannen hadden eerst een cursus op het gebied van tanie vol gen. Het Werk- Leerkamp Poerwodadi La- wang kwam onder auspiciën van die koempoe lan in het leven. Er waren velen die zich daar voor hadden opgegeven en die de zaak dan ook ernstig opvatten gezinnen en ook jonge knapen. En zo gebeurde dat Si-Klaas met zijn gezin ook onder die personen bevon den. Er werd in die tijden steeds geen goeds gepraat, dat de Indischen onbekwaam waren om te taniën, doch wat Si-Klaas met zijn mede genoten daar hadden verricht, kon wel degelijk door een ieder expert gezien worden over onze bekwaamheden op het gebied van landbouw (natte velden en ladang) en veeteelt. Het ging er heerlijk aan toe en het klimaat (Lawang de weg naar Nongko Djadja) leende er zich goed bij. Dat er wel eens een kruisje in het kamp gebeurde, is natuurlijk vanzelfsprekend er waren 147 zielen, mannen, vrouwen en kinde ren doch er gebeurde ook heel vaak schit terende grappige gebeurtenissen onder de jon gelui en was er behoorlijk eendracht. Over een van die grappige gebeurtenissen het ondervol gend e: Si-Klaas met vijf van die opgeschoten knapen werd ingedeeld voor werken in de koeien en paarden stallen en voor het onderhoud van de pluimvee (kippen, ganzen, kalkoenen, etc.). Onder die jongens, die ingedeeld werden voor de veestapel er waren 10 melkkoeien en drie paarden was een zekere J. R. (we zullen zijn naam niet voluit vermelden), die de bij naam verwierf van „Djaboeran" (een onge huwd varkenssoort), want zijn jachtverhaaltjes waren steeds: „Wah, op jacht goewah taroek, diejek, kcnah djaboeran". En steeds met dat woord kwam J. R. uit zijn jachtavonturen met een djahoeran thuis. Tevoren gezegd, dat de staldiensten in dat kamp verbazend zwaai was. Om de veertien dagen dag en nacht in de stal verblijven, want die melkbeesten en de anderen verlaten mocht niet gebeuren; dus de staldiensten sliepen 's-nachts boven de ruiven der beesten. Doch dat overnachten in die stallen was voor menig een geen hindernis. 's-Avonds -- tussen zes en acht nadat de beesten voor de nacht verzorgd waren, zaten wij om een vuurtje te keuvelen met de nodige bakar djagoeng en ketella pohon en de nodige koppie toebroek. Nu dan kan men veel horen van die opscheppe rijen. Op een avond was het verhaaltje over ziektegevallen, T.B.C., dysentrie, asthma, etc. J. R. dus Djaboeran had het grootste woord over asthma. Plotseling zei één van ons: „Ajo Djaboeran, jou beurt, si Bertha (één van de beste melkkoeien, die nogal schopperig was) heeft nog geen genoegzaam gras, ajo nou, kasie sah bentel" (ajo nou, geef maar een bos). Djaboeran stond op, nam een bosje gras en wilde dat in de ruif van Bertha plaatsen. Van tevoren werd hem gewaarschuwd niet van achteren te naderen, doch djaboeran sloeg daar geen acht op. Toen hij van onder de palangan (afsluitstokken van een stal) dus van achter Bertha kwam, hoorden wij plotseling een bons en ook de woorden van Djaboeran: „Adoe, akoe ASTHMA", want Djaboeran kreeg een behoorlijke trap vlak in zijn borst. SI-KLAAS 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 14