VAN TOEN
VROEGER
Zeg heb je de laatste
al gehoord
Huurkoop bungalowtjes
nabij Las Palmas
EEN BRUILOFT
En dit naar aanleiding van een oude Tong-
Tong.
De aanhef van het artikel bracht me op 't
idee: Ach Tjalie, waarom wil je alles wat
Indisch is weer ophalen... enz. Maar wat wil
je dan? Ook voor de „Toh!" zoals ik, die het
grootste deel van hun leven in ons Indië
hebben gewoond, gespeeld, enz., is deze perio
de toch niet meer weg te vegen.
Want toch zullen dromen nog wel eens zo
stilletjes te voorschijn komen in je slaap, zo
van daar ja, dat-oüde-Batavia of waar dan ook.
Gelukkig was „Maatje" er, toen ik op mijn
19de jaar in Holland kwam met 't pensioen
en mijn ouders.
„Maatje", de liefste vrouw die ik ooit gekend
heb (ze is al lang geleden gestorven maar bij
Negen Jannen van een van onze beroemdste
compagnieën komen de dag na nieuwjaar in de
kazerne terug. Ze hadden permissie tot 24 uur,
doch kwamen eerst om ongeveer 1 uur binnen,
waarop de wachtcommandant prompt rapport
maakte.
Diezelfde ochtend moesten de heren met z'n
negenen op 't rapport verschijnen, hetgeen ze
natuurlijk na hun heerlijke vrije dagen buiten
doorgebracht minder prettig vonden.
Ze werden op een rijtje opgesteld en toevallig
stond een jongmens als nummer satoe vooraan.
Hij was niet bang en maakte met z'n andere
wapenbroeders een afspraak die hij zou debi
teren en zij hetzelfde moesten verklaren.
No. 1. niet bang, had reeds in Indië bij het
KNIL gediend en toevallig was de kapitein
ook een oud Kniller.
Op de vraag, hoe komen jullie erbij om na
zoveel vrije dagen nog een uur te Iaat binnen
te komen, waarop de jongeman prompt van
repliek diende, door mede te delen, dat ze
gezamenlijk van het station kwamen maar door
de gladheid geen tram zelfs geen taxi meer
reed.
Na veel „getawar" was het hun gelukt met
.z'n achten 2 apieskoetsiers te bewegen, hun
met hun achten in twee wagens naar de kazerne
te rijden. Een paar kilometer voor de tangsi
zakten ze door de bodem van de wagens en
lagen over de weg verdeeld tussen en over
elkaar en met de stukken van de wagens en
koetsiers en paarden. Ze konden nauwelijks
opstaan vanwege het blesseren, de een van dit
en de ander van dat lichaamsdeel.
De kapitein ook geen sjlemiel, kon wel wat
humor verdragen en gaf de een na de ander
binnen komende allen „vrij van straf", hetgeen
hem even later speet, want hij voelde toch wel
dat hij er „een beetje tussen genomen" was.
Dit zou hij wel wreken op de laatste (negen
de).
Deze was al blij dat ze er allen „doorgerold"
waren, kwam voor zijn compagniescomman
dant te staan en voordat hij iets zeggen kon,
kreeg hij een snauw van z'n baas, „jij bent
zeker de negende die door een apieskoetsier
gevloerd is". Prompt daarop gaf de Mokum-
mer (de negende was een rasechte Amster
dammer) als antwoord, „nee kapitein zo is
het niet, ik was inderdaad op tijd en zou tijdig
binnen zij geweest, maar mijn taxi kon op een
gegeven moment niet verder, want de weg was
geheel versperd door een paar in elkaar gezakte
apies en met alles wat er in had gezeten over
de weg geslingerd, zodat we niet verder kon
den en ik evenals mijn acht kornuiten naar de
kazerne „mossen" lopen".
Ook deze kwam zoals U wel begrijpen kunt
eveneens strafloos het kantoor lachende uit.
OOM JOB
de foto's die ik van haar heb, blijft ze leven
en daarmee mijn jeugdjaren). Gek eigenlijk,
in Holland pas leerde ze me hoe er heel
vroeger werd les gegeven in Indië „Tempo
doeloe hoor Prul".
Ik ben alles vergeten geloof ik op dit ene ding
na (zelfs mijn man kent het)
In het wep
Üit het wep
Wat is dat voor één hek dier?
En dan wij (haar kinderen en ik)
Dat is één se-pin!
Van die se-pin kom ik ineens terug naar mijn
vader. Hij wou altijd graag weten waar die
knullen van hem (de schooljeugd, speciaal de
ouderen van kweekschool en zo) zaten. Dus
werd ik een keer meegezeuld naar de Stamboel.
Inderdaad 8 jaar oud en ik moést mee. Ik heb
vage herinneringen hieraan; maar na „Heno-
pepa" en „Blansepleur" was mijn eerste con
tact pas weer in de Scala, Milaan vele jaren
later en wijzer( daarna Parijs en Holland
met de Italiaanse gezelschappen. En steeds, nu
nog, bij iedere opera krijg ik de neiging om
„Stamboel" te denken en 't heidense geherrie,
als je weer buiten stond, te verwachten. Dit
kan een Hollander niet begrijpen!
fis
Maatje had een pianola en honderden rollen.
Allemaal opera en Chopin. Alle wijsjes zongen
we, vals of niet, mee. Ik zie nog voor me,
Maatje in haar zitkamer, boeken, boeken, rol
len, rollen, overal.
„Schuif maar weg, en zit. Prul speel Traviata
en Rigoletto, weet je wel, met dat van bebek
laki
Nu zit een thema van Rigoletto vast verbonden
met een eend van Pegansaan. Ziet U hoe niets
te vergeten of te schrappen is van vroeger?
't Thema? tarararata...ta kwek-kwek-kwek,
zei die eend van Pegansaan dan.
Later weer in '33 ben ik er wezen kijken, 't
Stond te huur, dat prachtige huis met zijn
twee paviljoens. Links woonde Maatje, hoe
oud was ik toen? 6 of 7. Doet er niet toe
eigenlijk. Ik vond mezelf terug op Tjikini te
genover de Dierentuin (petodjo-ijs op de
hoek). Er stond een Chinese toko op ons voor
erf en daarachter, vervallen en verzakt, ons
huis, neen, mijn huis met plavuizen en de kaki
lima waar ik mocht koken met die kleine
anglo-tjes en dergelijken.
Vandaar naar het Waterlooplein en verdraaid;
ik kreeg een stel bebeks, man en vrouw. Ik
heb het beest (die man) geprobeerd de rigo-
lettoaria bij te brengen, maar deze had geen
artistenbloed... jammer eigenlijk. PRUL
ASSU MILIR
Onze oma was verontwaardigd, schrijft een
van onze abonnees, over het woord assimileren,
door haar uitgesproken als „assu - milir". Ons
als afgedreven honden te beschouwen dat gaat
toch niet aan?
Neen, zouden we zeggen. We gingen liever als
assu „mudik", vindt U ook niet? Lekker de
bergen in. Daar schijnt tenminste een warm
zonnetje
In mijn artikeltje in Tong-Tong van 30 no
vember 1962 schreef ik, dat de bouw van
huurkoopbungalowtjes nabij Las Palmas op
Gran Canaria afhankelijk was van de bereid
heid van de Regering om de nakoming van de
verplichtingen van een geldlening, die voor
de bouw nodig zou zijn, te garanderen.
Tot mijn grote spijt moet ik geïnteresseerden
nu mededelen, dat de Minister van Maatschap
pelijk Werk op het verzoek afwijzend heeft
beschikt, de regelingen en voorschriften t.b.v.
gerepatrieerden uit Indonesië en daarmede ge-
lijkgestelden, haar geen ruimte laten om de
hulpverlening in de voorgestelde vorm te reali
seren.
Ik kan U niet verhelen, dat ik door deze
beslissing zeer teleurgesteld ben. Hulp van de
Regering was de laatste mogelijkheid om voor
de vele belangstellenden, die zich daarvoor
hadden opgegeven, een huurkoop bungalowtje
op Gran Canaria te kunnen bouwen.
W. H. G. VAN SANTEN
Hofdijck 54, Oegstgeest
Mijn moeder en vader zouden trouwen. Maar
goede raad was duur, want de grote moeilijk
heid was, hoe aan een organist te komen. Nu
had Solo wel een organist, maar die was reeds
lang ziek en zou zeker niet beschikbaar zijn,
op de vastgestelde huwelijksdag, welke afhing
van het begin van de maaltijd, daar mijn vader
toen fabrikatiechef.was op de S.f. Tjolomadoe.
En volgens mijn grootmoeder moest de kerk er
bij te pas komen, en anders moest het huwelijk
dan maar uitgesteld worden tot volgend jaar.
Gelukkig(?) kregen ze een tip, dat een der
fuseliers indertijd de organist had vervangen
en met succes. Als hij dus nog niet overge
plaatst was, konden zij aan de Plaatselijke
Militaire Commandant vragen of zij hem
mochten lenen. Zo gezegd, zo gedaan en de
P.M.C. gaf gaarne zijn toestemming. Na een
onderhoud dat mijn vader had met de
betreffende fuselier, werd alles geregeld tot
beider genoegen. Edoch, een dag voor de brui
loft, meldde zich de toekomstige organist, met
het bericht, dat zijn „Iuchtmaker" ziek gewor
den was, en dat hij nu genoodzaakt was een
ander te nemen. Daar hij niet zo maar een
soldaat kon nemen, was hij genoodzaakt
iemand te engageren, die dit werk wel eens
meer had gedaan. Ongelukkig had deze per
soon juist die dag wacht, en om dit te kunnen
afkopen had hij voorschot nodig. Mijn vader
die al lang blij was, dat er geen onoverkome
lijke bezwaren waren gerezen, haalde prompt
zijn portefeuille voor de dag en gaf de fuse
lier 25.die heftig dankend afdroop.
Zo was dan eindelijk de gewichtige dag aange
broken. Bruid en bruidegom, vergezeld door
familieleden en genodigden reden in statie naar
de kerk, waar reeds velen het paar stonden
op te wachten. Fier en welluidend klonken de
tonen van het „Bruidslied" uit de Lohengrin.
Wie schetst echter de verbazing van allen,
toen nauwelijks halverwege de kerk, de muziek
ophield en de organist overging tot het welbe
kende „Kom, Carlineke, kom!" Even later
gevolgd door: „Geef me nog een druppie!"
Tableau en grote hilariteit! Maar mijn groot
moeder, een zeer doortastende vrouw, bracht
bruidspaar en getuigen vlak voor de katheder
van de dominee en gaf hem het teken er mede
door te gaan.
Een paar mensen waren naar boven gestormd
en vonden en de organist en zijn „Iuchtmaker"
beide in een verregaande staat, omringd door
ettelijke flessen bier en jenever, en zorgden er
voor dat er uit het orgel geen geluid meer
kwam.
En zo verliep de ceremonie tenslotte toch nog
zonder verdere dissonnanten. C. H.
15