Kleine Boeng (I) Grote Boeng, ik ga uw aandacht vragen voor Kleine Boeng. U kent Kleine Boeng eigenlijk niet goed. U dénkt dat U hem kent. U vindt hem een beetje zeurig en een beetje dom en een beetje hopeloos. U kent hem over het algemeen als „vrager" en U noemt dat vaak „bedelaar" en als U zijn vragen onderzoekt, merkt U dat hij zichzelf „er te veel ingedraaid" heeft om nog ergens uit te komen. Hij wordt nooit pienterder en daarom wordt hij eindeloos verlakt. En daarom heeft helpen „toch geen zin". Gesubsidieerde kalenders lo pen op hun eind. Ongesub sidieerde kalenders zijn nog wel verkrijgbaar (maar niet veel meer) De reacties op het edelmoedig subsidie aanbod van onze onvolprezen „bapak" zijn overweldigend. Ongelooflijk, die golf van nieuwe bestellingen. Talloos velen schreven zelfs dat zij dankbaar zijn dat deze ,,por" nog even gegeven is. Bij het ter perse gaan van dit nummer was de kalendersituatie zo, dat wij er niet meer zeker van kunnen zijn of wij alle nog binnenkomende bestellingen op gesubsidieerde kalenders nog wel volledig kunnen uitvoeren. Voor on- gesubsidieerde kalenders is dat nog wel het geval op dit moment. Maar als de laatkomers zich in net zo grote getale blijven aanmelden als na de laatste rof fel op onze Tong-Tong het geval is, zou ook die situatie zich van de ene dag op de andere kunnen wijzigen. Om teleurstellingen en ongerief te voor komen, zouden wij onder deze omstan digheden het volgende met U willen afspreken: 1. Zend rustig per briefkaart uw be stelling op gesubsidieerde en'of on gesubsidieerde kalenders in, op elke soort die U wenst. 2. Wacht met betalen, dus met gireren of het verzenden van uw postwissel totdat U de kalenders in huis heeft. 3. Bestel per afzonderlijke briefkaart. Probeer niet bestelling en betaling te combineren op giro- of postwissel- strook. Daarmee spaart U weliswaar 8 cent uit, maar U mist misschien uw laatste kans op kalenders. Be denk dat ook uw Vrouwe Fortuna sneller reist per post dan per giro. 4. Wij zullen ons uiterste best doen om uw bestelling op gesubsidieerde of ongesubsidieerde kalenders snel en volledig uit te voeren. U hoort in elk geval van ons indien uw bestel ling niet of niet geheel uitgevoerd is kunnen worden. ELLEN DERKSEN Dat is zo. En veel meer dan dat. Alle bezwaren die U verder nog tegen hem heeft, zijn waarschijnlijk zeer gegrond. En dat is dus de reden dat ik een beroep doe op uw grote hart en uw grote intelligentie om een weinig van uw rijdommen voortdurend voor Kleine Boeng beschikbaar te stellen. O, o, denk niet dat ik met het „sentebakkie" wil rondgaan. U heeft gelijk: dat worden tóch weer verloren centen, want Kleine Boeng kan ze tóch niet beheren, wordt door Jan Alleman (en dat includeert helaas veel Grote Boengs) verlakt, en staat volgende week toch weer bij U op de stoep... of hij is maloe en doet het nooit weer en crepeert geruisloos. Neem van mij aan dat ik Kleine Boeng goed ken. Niet alleen omdat ik vele jaren van mijn leven als Kleine Boeng tussen hen geleefd heb in Kemajoran, Krambangan, Kwitang, Ngoe- djang, Bogor, Amsterdam en Den Haag ,maar omdat ik door mijn contact met tienduizend gezinnen en het lezen van duizenden brieven in de afgelopen vijf jaren, en het persoonlijk contact dóór die brieven nog steeds levend contact met ze heb. Laat mij nu eerst vertellen dat Kleine Boeng géén abonnee is van Tong-Tong. Tenminste: verreweg het grootste deel niet. Kleine Boeng heeft namelijk een heel eenvoudige maatstaf voor 't abonnee zijn van T.T.: hij heeft ,t blad niet nodig of hij heeft 't blad wél nodig. Als hij het niet nodig heeft neemt hij geen abonnement. Dat vindt hij logisch. ,,Ik kan zelf bedruipen", zegt hij. Of: „Ik ben niet eens met Tjalie". Of: „Ik heb al genoeg karoean van mijzelf. Ieder voor zich ,Peh!" U merkt misschien nu al dat veel materieel Grote Boengs (met eind HBS en zo) eigenlijk ook Kleine Boengs zijn. Als hij Tong-Tong wél nodig heeft, is het meestal al te laat en kan hij het abonnement niet betalen of wordt haastig „lid" van Tong- Tong in de hoop vrienden te vinden die hem uit allerlei vormen van „plotseling ontstane en onvoorziene nood" helpen. Kalm, kalm. Deze houding van Kleine Boeng geldt tegenover élke maatschappelijke instel ling, tegenover élk blad. U moet weten: Kleine Boeng leest nooit. Ook de Groene Amsterdam mer niet (communistisch), ook De Gids niet (flauwe kul, „je hebt niets aan"), ook de NRC niet (saaie krant), hij heeft geen boeken kast en zelfs geen boekenplankje. Wat je aan boeken vindt zijn bijna altijd premieboeken van Libelle of (in een overmoedige bui ge kocht) ineens een encyclopaedic of een ris standaardwerken; meestal ongelezen. Aangezien Kleine Boeng bijna altijd een een voudige pot eet, weinig (en dan nog goedkoop) uitgaat, zich bescheiden kleedt kan hij als werkman met 550 in de maand of onder wijzer met 700 in de maand royaal uitkomen. Hij vindt dan dat hij zich pienter door het leven slaat en begrijpt niet dat anderen moei lijkheden hebben. Van die mensen keert hij zich wrevelig af (van de spijtoptanten b.v.), noemt ze „dom" of „verkeerd", „begrijpt ze niet" en sluit ze buiten. Kleine Boengs hebben heel weinig verantwoordelijkheidsgevoel tegen over medemensen. Hij heeft een „gezond oor deel":: als iedereen nu maar goed voor zich zelf zorgt, is er geen rotzooi in de wereld en hoeven ander mensen nooit lastig gevallen te worden. Als het Noodlot om een hoekje komt kijken: ziekten, operaties, ongelukken, ontslag, gezinsonenigheden, stort opeens zijn wereld in. Zijn geld vliegt de deur uit en dan is hij plot seling verlaten, verwijt andere mensen dat ze geen begrip hebben voot zijn ellenden, prijst zich aan als tragische Kleine Boeng, die door Grote Boeng vergeten wordt, en wenst subiet geholpen te worden. Hij heeft eigenlijk voortdurend een verborgen hekel aan Grote Boeng, maar droomt ervan door vlijtig sparen of plotseling geluk ook Grote Boeng te worden. Ongeveer als de arbeidersklasse er naar streeft de kapitalisten, bourgoisie en adel om hals te brengen en dan zelf Toewan Besar wordt en oude dromen realiseert: zijn winkeltje „paleis" noemt (Vlees paleis, Accordeonpaleis, Ijspaleis, ja zelfs Werkmanspaleis) en zichzelf „Koning" (voet balkoning, speelgoedkoning, „de klant is ko ning"). Alle Kleine Boengs dromen van de toto en de loterij. Dan zal men... Want men weet niet hoe geld beheerd moet worden en dat daar voor kennis nodig is, voorzichtigheid, moed. Meestal is men zijn honderdduizend weer gauw kwijt. Of blijft pienter Kleine Boeng in een eigen huis en zus en zoveel koud op de bank. En nóg „slachtoffer" van Grote Boeng. Kleine Boeng roept eeuwig om „Leiders" zon der begrip van de enorme verantwoordelijk heid, het enorme arbeidspotentieel en de gi gantische strijd van leiders. Hij is zelf namelijk een man, die eindeloos minder wil werken voor meer geld; is amper tevreden met zijn vijfdaagse werkweek en wil niet weten dat leiders 12 tot 18 uren per dag werken alle zeven dagen van de week. Hijzelf brengt nooit meer arbeid op: in verenigingsleven, in nood- acties, in studie. Hij is in feite sinds zijn zesde levensjaar een gelover in sprookjes ge bleven. Hij heeft een voortdurende protest houding tegen alle „onrechtvaardigheden" van het Leven en wenst gewiegd te worden van de wieg tot het graf (daarom wordt hij altijd be drogen door politieke agitatoren ,die meer geld en minder belasting beloven). Hij denkt dat hij alle werk haat, maar in feite kent hij alleen „gareel-arbeid" en die haat hij, maar het vrije ondernemersschap schuwt hij omdat hij geen verantwoordelijkheid aandurft (zélf geen toko of bèngkèl beginnen). In die gareel-arbeid vindt hij dat hij schandalig wordt uitgebuit (en dat is vaak ook wel waar); daarom kankert hij graag. Maar eigenlijk kan hij heel goed werken en iets wat zijn liefde heeft, daar werkt hij 18 uren per dag aan. Kleine Boeng heeft eigenlijk voortdurend ook een minachting voor zijn kleinheid. Alles wat hij klein ziet .beschouwt hij als een affront tegen zichzelf. Hij haat „petjo" omdat petjo een kenmerk is van kleine lieden. Hij wil geen kleine man zijn; ergo distancieert hij zich er van. Grote Boengs hebben er geen last van, omdat ze petjo terecht niet zien als behorend bij kleine lieden, maar bij sociale niveaux, die op zichzelf niet verachtelijk kunnen zijn omdat ze té veel goede lieden herbergen. En omdat immers ook hoge niveaux hun eigen „petjo" hebben, vooral door snobs en ingebeelde kwasten gebruikt. Kleine Boeng spreekt graag „snob-petjo" in de hoop aangezien te worden voor een Grote Boeng. Hij gebruikt tegenover vreemden graag ongewone boekenwoorden: „Mijnheer is niet ter plaatse aanwezig" of „Mevrouw is uithuizig", hij schrijft zijn brie ven „met stijl" (liefst oud-Indisch ambtelijk, de zogenaamde „staatswartaal"), kortom: hij wil niet „gewoon" zijn, omdat „gewoon" voor hém betekent: Kleine Boeng zijn. En dat verd... hij. Hij is vaak immers van verre Europese of op zijn minst van Midden-Javaanse adel. Hij is gewoon door het lot miskend en hoort eigenlijk al lang in de lagen der Grote Boengs thuis. Hopeloos... hopeloos. Laten we aannemen, Grote Boeng, dat het zo is. En dat Kleine Boeng „hopeloos" is. Hij kan niet écht zien, hij kan niet ver genoeg in de toekomst zien en werken. Right. U kunt 't wel? Nou, denkt U dan voor 'm en werk voor 'm. 1. Geef ons een extra tientje om een gratis abonnement te geven aan de man die be danken moet omdat hij een abonnement niet betalen kan. 2. Help mee ons BON-Fonds op te bouwen, zodat het op den duur leningen verstrekken kan aan Kleine Boengs die in afschuwelijke nood gekomen zijn. Ja, ja, ja, door eigen schuld. Maar daarom hebben Grote Boengs ook de eeuwige schuld om hen te helpen... ja toch? T. R. P.S. Kleine Boengs zijn er ook onder de Hol landers, de Fransen, de Engelsen, de Amerika nen, enz. enz. Mopper dus niet te gauw dat ik „de kleine Indo weer op de korrel neem!" 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 5