„Marleentje en de griezelige wilden''
Een waar verhaal uit 1910 voor ,,onze bibit"
Marleentje trippelt op en neer in de voorgale
rij. Hé, wat duurt wachten toch lang! Zouden
vader en moeder nog niet klaar zijn? Marleen
tje is al lang klaar. Vandaag was ze al om
vier uur in de badkamer. Anders, o, dan moest
moeder er haar om half zes nog heen jagen.
Dan kon ze er maar niet toe besluiten om te
baden, een jurk, kousen en schoenen aan te
doen. Dan had ze helemaal geen lust in een
wandeling langs de Esplanade, het grote gras
veld voor het oude fort. En ook geen zin om
door de laan met de grote kanaribomen te
wandelen.
Dan speelde ze liefst de hele middag maar in
haar hemdje en broekje op blote voeten op
het achtererf. Dan had ze het veel te druk met
de kippen te voeren ,de eenden nog eens de
kleine vijver in te jagen, de tuin door te ren
nen met de drie honden en op de rug te
klauteren van IE het jonge hert, dat oom
dokter meegebracht had van Piroe. Dan wilde
ze kebon helpen de bloemen begieten. Alle
mooie dahlia's van moeder, die netjes in wit
gekalkte potten op rijen stonden. Eén ervan is
van Marleentje zelf. Dat is een fluweel rode
met een citroengeel hartje. Eén is er van broer
Frans ,een dubbele dikke hobbelige gele dahlia.
„Een echte jongens-dahlia", had ze uitgeroe
pen.
„Nou, ben ik een jongen of niet?" had Frans
uitdagend gezegd en ze was maar vlug achter
Ie weggekropen om aan een stoeipartijtje te
ontkomen.
Maar nu, vandaag, niets van dat alles.
De kippen, de eenden, de honden, het hert, de
bloemen, alles liet ze over aan de kebon. Ze
heeft nu wel wat anders te doen. Ze moet naar
de soos met vader en moeder. Frans is al weg
met Nico van de overkant.
Marleentje moest naar de soos om mensen te
bekijken. Ja zeker, elke dag zie je mensen,
maar niet zulke mensen
Het zijn een beetje griezelige mensen. Mar
leentje heeft er halt van gedroomd vannacht,
want het zijn „wilde" mensen uit midden
Borneo. Wat zouden die wilde mensen in de
soos moeten doen?
Nou ja... dat komt omdat ze eigenlijk toch
niet zulke wilde mensen zijn, maar heel knap
pe mensen ,die van boomstammen heel vlug
een boot kunnen maken. Ze gaan mee met
meneer Sachse, of liever kapitein Sachse, naar
de binnenlanden van Nieuw-Guinea, om te
onderzoeken hoe de „wilde" mensen van
Nieuw-Guinea wel zijn. Die mensen heten
Papoea's en de mensen van Borneo heten
Dajaks. Kapitein Sachse kan de taal van de
Papoea's niet. De Dajaks ook wel niet, maar
wanneer ze gebaren maken zullen de Dajaks
en de Papoea s elkaar we! goed begrijpen.
Bovendien zijn de Dajaks heel knap in het
varen op woeste, wilde rivieren met stroom
versnellingen. Ze maken dan eerst van een
uitgeholde boom een boot en dan gaan ze de
rivier op. Het lijkt wel, alsof ze ruiken, waar
gevaarlijke plekken zijn en of ze voelen hoe ze
sturen moeten.
Dan komt er nog bij, dat Dajaks net zo'n
donkere huid hebben als Papoea's. Kapitein
Sachse heeft een blanke huid en dat is erg
vreemd voor de Papoea's, die konden daar
wel eens bang van worden.
En als ze erg bang zijn, gaan ze misschien
wel schieten met hun pijl en boog. En dat is
de bedoeling niet, want kapitein Sachse komt
niet om te vechten, maar om een kaart te ma
ken van die stukken limboe. die niemand
anders dan de Papoea's kennen. Als er kaarten
gemaakt zijn, kunnen er later wegen aange
legd worden en dan komen er weer andere
Hollanders om te onderzoeken wat voor bomen
en planten er groeien en of er soms goud of
36
petroleum in de grond zit. Want dat zou best
kunnen.
Maar dat komt allemaal later. Eerst moet alles
verkend worden en moet er vriendschap geslo
ten worden met de Papoea's en daarbij moeten
de Dajaks helpen.
Omdat nog niet veel Hollanders Dajaks heb
ben gezien, komt de kapitein vanmiddag met
die Dajaks in de soos en zal hij nog wat over
ze vertellen. Dat kan Marleentje eigenlijk niets
schelen, dat is voor de grote mensen. Zij wil
alleen maar die „wilden" zien.
Hé, hé, eindelijk, daar zijn vader en moeder.
Het is al bijna vijf uur. Vader drinkt nog
gauw zijn kop thee leeg, neemt een sigaar,
moeder haalt haar parasol, want de zon steekt
nog erg en eindelijk, eindelijk, gaan ze op stap.
Bij de soos is het heel druk. Oei, Marleentje
ziet het al, het zijn allemaal kleine zwarte
mensjes, hu, wat zien ze er griezelig uit.
Marleentje holt gauw terug naar vader en
moeder en pakt stevig vaders hand vast.
Op de marmeren trappen van de soos zitten
een paar Dajaks. In de soos zelf zijn veel
Europeanen. Badillah ,de Arabische parelhan
delaar is er ook met zijn kleinkinderen. De
kleine meisjes wenken en Marleentje, die va
ders hand alweer los heeft gelaten, gaat naar
haar toe. Vader en moeder letten niet meer
op haar, die staan al lang te praten met kennis
sen. Maar ja, om bij de Badillah-tjes te komen
moet onze Marleen langs een paar Dajaks en
dat is toch wel weer griezelig. De mannen
zijn helemaal naakt. Ze dragen alleen een heel
klein schortje van kralen om het middel. Brr,
wat een glimmende donkergele huid hebben
ze! Ze hebben speren en een schild in de
handen. De schilden zijn beplakt met bosjes
zwart haar. Bah, wat eng. Om de polsen heb
ben ze brede ringen. Hun haar is glad en stijl.
Heel anders dan van de Papoea's, want dat
heeft vader verteld, die hebben krulhaar, erg
Kapitein Sachse. in de tijd dat Marleentje hem
kende.
dik krulhaar. De Badillah--tjes wenken weer,
maar Marleentje kijkt angstig naar de geel
bruine mannetjes. Hé, daar begint er één tegen
haar te lachen. Nil is hij helemaal niet grieze
lig meer! Het lijkt wel of hij iets tegen Mar
leentje wil zeggen. En wat kijkt hij toch
vriendelijk. Neen, voor zo'n „wilde" hoeft ze
niet bang te zijn. Ze knikt ook maar vriendelijk
terug en wipt de treden af naar haar vrien
dinnetjes.
Het wordt steeds voller en voller in de soos.
Dan opeens roept kapitein Sachse de Dajaks
bij elkaar en zegt hen, dat ze ook in de soos
mogen.
Daar komen ze, ze wandelen helemaal naar
binnen. Maar, opeens blijven de voorsten
staan, die achter hen komen lopen snel naar
hen toe. Ze gaan niet verder, ze praten druk
met elkaar, ze wijzen elkaar op iets, ze schij
nen heel erg verbaasd te zijn
Wat is er toch?
Opeens beginnen de Hollandse mensen hardop
te lachen. Wat is er aan de hand?
Aan het eind van de zaal hangt een heel, heel
grote spiegel, zoals die altijd in de soos hangt,
want dan kunnen de dames zien of haar japon
goed zit en haar kapsel, maar ook kunnen de
dansenden op het bal zien hoe mooi ze zwie
ren. Zo'n spiegel hebben de Dajaks nog nooit
gezien. De Dajaks gaan net als poezen doen,
kijken of achter die spiegel ook Dajaks staan'
Maar ze kunnen niet achter de spiegel komen,
omdat die tegen de muur hangt. Ze strijken
met hun handen over het glas.
En terwijl kapitein Sachse de grote mensen
gaat vertellen van de reis, die hij begonnen is
en wat hij in Nieuw-Guinea van plan is te
gaan doen, blijven de Dajaks bij de spiegel
staan.
Langzamerhand is het donker geworden zonder
dat iemand er erg in had. De Dajaks moeten
terug naar het fort, waar ze de nacht mogen
doorbrengen en de ouders met kinderen gaan
naar huis om te eten En... de kinderen naar
hed te brengen. De volgende dag gaan de
Dajaks met de KPM-boot naar Fak-Fak op
Nieuw-Guinea. Kapitein Sachse komt nog even
met Marleentjes moeder praten, hij moet nog
even wat afspreken, want hij zou bij Marleen
tjes ouders logeren.
Marleentje leunt met haar donkere kopje tegen
moeders blanke arm. Een Dajak komt dichter
bij en strijkt voorzichtig over Marleentjes
bruine armpje en dan over moeders blanke
arm. Hij vraagt iets aan kapitein Sachse.
Moeder verstaat er niets van en kijkt de kapi
tein vragend aan.
Dan vertelt kapitein Sachse wat de Dajak hem
gevraagd heeft.
Hij begrijpt niet, dat moeder de moeder van
Marleentje is. want bij de Dajaks hebben de
kinderen precies dezelfde geelbruine huid als
de Dajaks-moeders
Kapitein Sachse heeft het de Dajak uitgelegd
hoe dat bij de Hollandse mensen anders is.
Wanneer Marleentje naar huis loopt, zegt ze
niet veel. Ze denkt aan de „griezelige" wilden
en... ze vindt ze helemaal niet griezelig meer.
De volgende dag koopt moeder op de passer
net zoveel kleine spiegeltjes als er Dajaks mee
gaan met kapitein Sachse. ^OFanneer kapitein
Sachse zijn Dajaks naar de boot brengt, staan
Marleentje en Frans met moeder onderaan de
loopplank en mogen zij iedere Dajak een
spiegeltje geven.
En als dan alle Dajaks aan boord zijn, de
boot driemaal getoeterd heeft, de trossen los-
gesmeten zijn wuiven de Dajaks met speren
èn spiegeltje naar Marleentje, Frans en moeder.
Marleentje is nu al oma, maar de laatste tijd
moet ze telkens weer denken aan haar lieve
wilden en aan Nieuw-Guinea, van waar haar
\ader nadat kapitein Sachse Nieuw Guinea
begaanbaar had gemaakt zo vaak paradijs
vogels en orchideèen meebracht.
MIES ROELOFSMA