I.K.K.
TONG-TONG
Nederlands cultureel werk
onder de papoea's
4
De Poh Djenggi, een uitgestorven mangga-soort
Expositie Hal Wichers
Op 24 april hield oud-resident S. v. d. Goot
een lezing over het culturele werk onder de
Papoea's. Een sobere hommage aan allen, die
vaak onder zeer moeilijke omstandigheden hun
beste krachten aan dit ontwikkelingswerk heb
ben gewijd.
Spreker wees o.m. op de mythische levens
beschouwing van de Papoea's en de ingrij
pende veranderingen, die het Westen met zich
heeft meegebracht. In dit licht bezien is het
werk van Zending en Missie van enorm be
lang: het moet een geestelijk vacuum voor
komen.
Het oude brokkelt af, maar verdwenen is het
nog niet. Het nieuwe wint veld, maar functio
neert nog onvoldoende.
Aan de Nederlandse taak op Nieuw Guinea is
een abrupt einde gekomen. Voor Nieuw
Guinea is een nieuwe episode aangebroken.
Dat het land en volk in de toekomst wel moge
gaan
H. V.
De l.K.K.T.T. organiseerde op 2 februari een excursie naar hel Museum voor Land- en
Volkenkunde in Rotterdam, waar o.a. de expositie Batik Oud en Nieuw" werd be
zocht. Er bestond grote belangstelling voor de prachtige weefsels. Foto's Hr. Soselisa
Het grote sukses dat de in onze kringen zo
bekende schilder H. A. L. Wichers het vorige
jaar met zijn olieverfschilderijen boekte, waarbij
men hem met nadruk verzocht om toch spoedig
terug te komen, heeft hem er toe gebracht om
wederom in Den Haag te exposeren, ditmaal
met gouaches. Het lijkt ons eigenlijk onnodig
om op het werk van Wichers nog speciaal de
aandacht te vestigen. Het is bij ons zo bekend,
dat een bespreking overbodig lijkt. Voor de
dagen en de uren waarop de tentoonstelling
geopend is, verwijzen wij U naar de desbetref
fende advertentie.
Wij wensen Wichers van harte een even groot
sukses als het vorig jaar! Wv. Al.
Een vrucht, die in Indonesië in vele variëteiten
voorkomt is de mangga of poh, waarnaar vele
plaatsen en dorpen worden genoemd b.v. Poh-
djèdjèr (Modjokerto), Pohdjèntrèk (Pasoeroe-
an), Pohsarang (Kediri) enz. Behalve de
mangga kent men de kleine gandaria, de
asamkoembang, de koewèn of koewèni en de
kemang, maar de in de Maleise literatuur
dikwijls genoemde poh Djenggi kent men niet
meer, omdat deze reuzenmangga-soort niet
meer bestaat. Het feit dat ze bestaan heeft
is echter zeker. Ik heb de pit (pelok)
ervan gezien, goed geconserveerd door blijk
baar minerale zouten. De dikte van de
pelokschil en het uiterlijk ervan heeft veel
weg van zoolleer. Zij heeft een lengte van
ongeveer 25 cm., terwijl ze de omvang heeft
van een champagnefles. Zij was in het bezit
van de „Wandelende Arabier", een djamoe-
verkoper, die al lopende in de grensstreek tus
sen de residenties Soerabaja, Kediri en Malang
zijn waren, die bestonden uit djamoe's (medi
cijn), menjan (wierook), halfedelgesteenten,
krissen en andere oudheden, aan de man
bracht. Bij de bevolking stond hij echter beter
bekend als toean Ploek Bang, een afkorting
van koeploek abang d.w.z. rode muts, omdat
hij een vieze oude fez droeg. Verder was hij
herkenbaar aan zijn onafscheidelijke handtas
en zijn rottanstok. Door tussenkomst van een
wederzijdse kennis was ik met deze merk
waardige man in aanraking gekomen en dik
wijls kwam hij sindsdien thuis bij mij uitrus
ten van zijn vermoeiende tochten. Bij één dier
gelegenheden toonde hij mij de manggapit.
Naar de herkomst ervan gevraagd vertelde hij
mij het volgende:
Een hadji in het afgelegen dorp Banjoeasin
(Zoutwater), gelegen in één der dalen van de
zuidelijkste uitlopers van de Goenoeng Ken-
deng wilde een oude ring verkopen en op een
late namiddag ging Ploek Bang op weg naar
die nieuwe klant. In die desa was hij nog
nooit geweest en zo goed en zo kwaad als het
ging hoopte hij de weg erheen toch te vinden.
De desaweg welke men hem wees leidde door
een oud djatibos. Hij had die weg nauwelijks
een kwartier gevolgd, toen hij plotseling tot
zijn grote schrik de sporen bemerkte van een
tijger, die dezelfde richting volgde als hij.
Omdat hij bang was in de snel opkomende
duisternis door het ondier overvallen te wor
den zag hij naar een veilige schuilplaats om,
maar omdat er geen behoorlijke schuilplaats in
de nabijheid te vinden was klom hij in de
eerste de beste djatiboom om de weg te kun
nen overzien of hij niets verdachts kon onder
scheiden.
Tot overmaat van ramp brak er echter een
hevig onweer los, zodat hij thans nog minder
kans zag om zijn reis voort te zetten. Het
werd intussen hoe langer hoe donkerder en
het onweer dreef maar niet weg, integendeel
Hoe lang hij in de boom gezeten had wist hij
niet meer, maar toen hij verstijfd van kou en
vermoeienis zich genoodzaakt zag om uit de
boom te klimmen, zag hij bij het verblindende
licht van de bliksem een ineengedrongen ge
stalte staan, aan wie hij de weg naar Banjoe
asin vroeg. Er kwam echter geen antwoord en
bij het licht van een volgende bliksemstraal
bemerkte hij, dat er niemand op de plaats was,
'waar hij de gestalte had gezien. Vrees over
mande hem en snoerde hem de keel dicht,
terwijl zijn nekharen overeind gingen staan en
zijn benen hem hun dienst weigerden. Einde
lijk vermande hij zich en struikelend en bot
send tegen de djatistammen kon hij in de
duisternis zijn weg vervolgen alsof hij door
duizend duivels achterna werd gezeten. Hoofd
deksel, stok en tas had hij in de consternatie
van het ogenblik verloren. Verdoofd als in een
roes liep hij voort onkundig van tijd en plaats,
totdat hij niet meer kon en languit in de mod
der bleef liggen. Hoe lang hij er gelegen heeft
wist hij niet meer, maar toen hij wakker werd
was het klaar dag.
Hij was gewekt door menselijke stemmen in
de nabijheid, hij riep om hulp. Het bleken
mensen te zijn uit naburige dorpen, die naar
Banjoeasin moesten om er zoutwater te halen.
Ook hadden ze onderweg het hoofddeksel, de
tas en de stok van de onfortuinlijke reiziger
gevonden, niet ver van de plaats waar hij had
gelegen. Het was duidelijk dat hij een halve
nacht in de rondte moest hebben gelopen.
Toen hij het verhaal in het dorp deed zei het
dorpshoofd, dat hij blijkbaar een ontmoeting
had gehad met de sètan-alas (bosgeest), het
geen hijzelf grif geloofde.
Maar de moeite en de uitgestane angst werden
ruimschoots vergoed door de zaken, die hij er
heeft kunnen afsluiten, want hier was het dat
men hem de reuzenpit van de poh Djenggi ten
verkoop aanbood, die mooi geconserveerd in
de ziltige grond van het dorp eeuwen lang
was bewaard gebleven.
W. F. W. SCHARDIjN
16