Kapitein van de Generale Stal G. C. E. van Daalen Geb. 23 juli 1836 Overleden 14 mei 1888 Geboren als oudste zoon van Majoor G. C. E. van Daalen en F. de Blij, werd hij, 16 jaar oud, cadet aan de Kon. Militaire Academie voor de Infanterie h.t.l., doch een paar jaar later voor de O.I. dienst bestemd. Na zijn benoeming tot 2e luitenant aangekomen te Batavia, werd hij bij een bataljon infanterie geplaatst, om vervol gens te worden aangewezen tot instructeur der Normaal-Schietschool te Mr. Cornelis. Le plus belle patrimoine est un nom révérêl Victor Hugo Na opheffing dier school nam luitenant van Daaien in 1859 deel aan de tweede expeditie tegen Boni, en werd in I860 tot eerste luitenant bevorderd en aangewezen om als Adjudant dienst te doen bij de Militaire Commandant van Palembang en daarna als zodanig bij de Militaire Commandant van Celebes en Onder horigheden (Kroesen). In deze laatste functie nam hij in 1862 deel aan de tocht tot het her stellen der rust in Manipi en Toeroengan en aan de expeditie naar de Toradjalanden. In 1865 wordt hij adjoint*) bij de Generale Staf, een jaar later bevorderd tot kapitein bij een bataljon infanterie. Weldra keert hij als adjoint bij de Gen. Staf terug, om daarna in 1869 te worden benoemd tot Adjudant van de Commandant van het Leger (Kroesen). Deze functie heeft hij ongeveer 4 jaren vervuld en gewerd hem intussen het Ridderkruis van de Nederlandse Leeuw. In 1873 aangewezen als Chef van de Staf der 2e Brigade bij de 2e expeditie tegen Atjeh heeft hij, toen zijn commandant gewond werd, op hoogst loffelijke wijze de brigade aange voerd, met goedkeuring der beide flinke hoofd officieren, de Lt-Kol. Engel en de Maj. F. P. Cavaljé, die resp. het rechter- en linkerhalf 3e Bataljon in dit gevecht aanvoerden, en die als degelijke beleidvolle chefs, wars van elke aanmatiging, slechts het algemeen belang op het oog hadden, dat de kundige, beleidvolle en dappere Kapitein, Chef van Staf der 2e Brigade G. C. E. van Daalen de gehele leiding der brigade bleef voeren, en dus die beide verdienstelijke hoofdofficieren onder zijn di recte bevelen had, omdat hij als de rechter hand van de brigadecommandant op dat ogen blik het beste over de algemene stand van het gevecht kon oordelen en omdat beide over tuigd waren, dat de leiding aan geen degelij ker en doortastender aanvoerder kon worden toevertrouwd. En de uitkomst bewees, dat zij zich niet bedrogen hadden en dat kapitein van Daalen een geboren veldheer bleek. Enkele weken later onderscheidde van Daalen zich opnieuw bij de bestorming van de Missigit, waarvan de verovering voor een groot deel aan hem toekwam. Na nog enkele maanden bij de Gen. Staf dienst te hebben gedaan en lichtelijk gewond geweest, keerde hij naar Batavia terug. Bij de terugkeer der expeditio naire troepen te Batavia, was ook Kapitein van Daalen aanwezig om zijn wapenbroeders te verwelkomen. Bij die gelegenheid bood de G.G. Loudon hem zijn hand aan. Van Daalen wetende dat deze zich in 1873 herhaaldelijk zeer ongustig over hem had uit gelaten, weigerde de hem aangeboden hand aan te nemen, op dat ogenblik vergetende, dat Loudon daar stond als vertegenwoordiger van de Koning. Deze weigering, beschouwd als een belediging aangedaan niet de heer Loudon, doch de Landvoogd tevens Opperbevelhebber van Land en Zeemacht, mocht naar de mening van ho gerhand niet ongestraft blijven. Voor een raad van onderzoek gebracht, sprak deze van Daalen vrij. Echter werd hij in juni 1874 ongevraagd, eervol en met behoud van pensioen, op 38- Foto uit: Het Brakel-Harderwijksche Geslacht van Daalen. jarige leeftijd ontslagen. Daar van Daalen het aantal dienstjaren had, nodig om pensioen te verkrijgen, kon tegen deze maatregel van ho gerhand niets worden ingebracht. In het leger was men grotendeels ontstemd over die pensionering, doch die ontstemming werd algemeen, toen de decoratiën bekend werden, wegens de krijgsverrichtingen tegen Atjeh. Kapitein van Daalen, voorgedragen door Generaal van Swieten voor benoeming in de 4e klasse, en tegelijkertijd bevordering in de derde klasse der M.W.O., werd door de Ne derlandse regering van de voordracht ge schrapt. Hoewel hij het zesvoudig verdiende ridderkruis had kunnen reclameren volgens de statuten der Orde en dit hem alsdan zeer zeker zou zijn toegekend heeft van Daalen in dit hem gedane onrecht berust. Majoor M. T. H. Perelaer, gewezen kapitein Gen. Staf N.I.L. verdediger van de beklaagde voor de raad van onderzoek, heeft voorts in 1882 de houding van van Daalen in het geval Loudon verdedigd, daartoe uitgelokt, door een tijdschrift-artikel van Generaal van Swieten, waarin deze opper-officier het gedrag in deze aangelegenheid op afkeurende wijze besprak. Het handweigeringsgeval heeft dus nog 8 jaren na de pensionering van van Daalen nagewerkt. Van Daalen zelf heeft na het verlaten van het leger over hemzelve niets openbaar gemaakt, hoe ook daartoe aangezocht, uitgelokt of uitge daagd. Hetgeen over hem gepubliceerd werd geschiedde zonder zijn medeweten en vrienden die hem hun plan mededeelden om over hem te schrijven wist hij hiervan terug te brengen. Eenmaal is hij slechts opgetreden als schrijver van een Open Brief, gericht tot Generaal van Swieten, ter mededeling, dat de onderstelling als zoude de G.G. Loudon de kapitein van Daalen opzettelijk hebben geprovoceerd waaraan ook door Majoor Perelaer geloof ge hecht werd -door hem, van Daalen, werd verworpen. Het tekent de man om niet te willen zwijgen, als hierdoor naar zijn mening te kort zou worden gedaan aan de loyaliteit, ook jegens tegenstanders verschuldigd. Geholpen door zijn vriend G. von Bultzings- löwen, in het leger bekend als gedelegeerde van de Vereniging het Roode Kruis en als „Eerste Flankeur van het Indische Leger", suikerin- dustrieel, werd hij boekhouder op de Suiker fabriek Modjoagoeng (res. Soerabaja) en reeds een of twee jaar nadien was hij administrateur van de S.f. Pesantren, in de residentie Kediri. Bij zijn terugkeer naar Europa, had von Bult- zingslöwen de superintendentie over al zijn bezittingen opgedragen aan van Daalen, die inmiddels een administratie-kantoor van Daa len Co. had opgericht, dat o.a. ook consig natie-contracten afsloot voor de oogst van ver schillende cultuur-ondernemingen. Van Daalen bewoonde toen het landgoed Ngagel bij Wonokromo nabij Soerabaja, waar van ook Goenoeng Sahari deel uitmaakte en behorende aan Von Bultzingslöwen. Daar, op Ngagel overleed Van Daalen op 53-jarige leeftijd op 14 mei 1888, tengevolge van een leverziekte. 'Overeenkomstig zijn wens werd hij te Goenoeng Sahari begraven. Zijn zoon zou de militaire traditie overnemen en bracht het tot Luitenant-Generaal. Wij hebben gemeend, de vader naast de zoon een ereplaats te moeten inruimen in Tong- Tong. Beiden waren Indische jongens, van gemengd bloed, beiden hadden een prachtig gaaf karakter, zonder vrees of blaam en heb ben voor het v.m. Indië uitzonderlijk veel gedaan, dat dient gememoreerd te worden. Misschien is het wel aardig, wanneer wij nog hieraan iets toevoegen. Kapitein van Daalen was gehuwd met Jacoba Wilhelmina Weijer- gang, welke is gesproten uit het eerste gesloten huwelijk te Makassar van Antonie Martin Weijergang, koopman, met Jacoba Margaretha Mesman, dochter van Johannes David Mes man en diens echtgenote Jacoba Helena Peters. Mevrouw Mesman geb. Peters was een afstam melinge van de radja van Sidenreng en daar door geparenteerd aan de vorst van Tanette. Ter gelegenheid van de geboorte van Jacoba Wilhelmina Weijergang zond de radja van Tanette haar een slaaf en een hert ten geschen ke. Toen Gotfried Coenraad Ernst van Daalen -de latere generaal geboren werd, kreeg hij van die vorst een slavin, Bintang geheten, en een lans. C. H. Adjunct, buitengewoon, helper. De heer A. Smabers maakte bovenstaande foto van het monument van generaal van der Heij den dat in Arnhem staat. In I8S7 werd hij benoemd tot commandant van het Koninklijk Koloniaal Militair Invaliden huis te Bronbeek, bij Arnhem, welke betrek king hij vervulde tot zijn dood, 26 januari 1900. Zie voor verdere bijzonderheden ons artikel in Tong-Tong van 30 januari 1963. 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 4