De betrekkingen met Indonesië TANAH AIR ANTARA „Sinds de goede betrekkingen met Indonesië zijn hersteld, lijkt mij de belangrijk ste taak van Tong-Tong vervuld. Nederland kan nu immers in directe contacten het culturele werk van Tong-Tong overnemen. Regelmatige rubrieken over Indonesië in de Nederlandse pers zullen een veel directer bereik hebben dan het (helaas) minder gelezen tijdschrift Tong-Tong. Zie ik zwart en is „het einde van Tong-Tong nabij" of zal een nieuwe koers worden gevolgd?" (Uit een brief) AMSTERDAM Halfmaandelijks Tijdschrift in de Ba- hasa Indonesia. Uitvoerige informatie over Indonesische ontwikkelingen in deze tijd. Verkrijgbaar bij tijdschriftenhandels. Abonnementsprijs 32.per jaar. Vraagt proefnummers bij: Herengracht 407, telefoon 63153-63315 Ik hoop dat men mijn openlijke behandeling van deze vraag niet „pessimistisch" zal vinden, maar vatbaar wil zijn voor rustige rede. De goede betrekkingen met Indonesië zijn nog niet hersteld en naar mijn mening zal het nog vele jaren duren voordat een eerlijker, breder en nuttiger inzicht in de wederzijdse mogelijk heden is gevormd. De diplomatieke betrekkin gen zijn hersteld en een groot aantal (hoofd zakelijk economische) plannen voor samenwer king is in voorbereiding. Er zullen nog ette lijke teleurstellingen komen en alleen als wij niet over-confident zijn en een zo diep moge lijk inzicht ontwikkelen in de psychologie van de Indonesiër en een zo breed mogelijke kennis van de nieuwe status van Indonesië, zowel nationaal als internationaal, kunnen wij op korter termijn komen tot een werkelijk herstel van de goede betrekkingen. Ik krijg regelmatig stapels knipsels toege stuurd uit de Nederlandse pers en blijf dus op de hoogte van de publieke opinie in Nederland. Het spijt me dat ik het zeggen moet: het grootste deel van de pret is dood gewoon kinderachtig. Sommige bladen die zich een jaar geleden nog beijverden om aan te tonen hoe door en door onbetrouwbaar en corrupt Indonesië was, gaan zich nu te buiten aan een even ongegrond gevlei. Eerst werden foto's geproduceerd van honger, gebrek, verval. Nu verschijnen foto's van prachtige gebouwen, freeways en geluk kige, wel doorvoede mensen. Werd er eerst opgeroepen om er hard op los te slaan, nu worden weke handjes geschud. Voor de beide serieuzer Nederlanders en Indo nesiërs is deze wilde ommezwaai in sympathie verontrustend en zelfs gevaarlijk. Wat wij op de eerste plaats moeten doen is WETEN wat er gebeurt. DE MENSEN KENNEN met wie wij in de komende jaren te maken hebben. In Indonesië en de Indonesiër is enorm veel veranderd. Noch de „koloniale" kijk, noch de „anti-koloniale" kijk op „de Indonesiër" is nu nog lakoe. W|e zijn getreden in een geheel nieuw tijdperk van menselijke en maatschap pelijke verhoudingen. In feite ben ik in al die knipsels over Neder- land-Indonesië maar één tegengekomen, het interview van mr. Sjarif in Vrij Nederland, dat positieve beschouwingspunten oplevert voor een vruchtbare nieuwe oriëntering. In de open hartige commentaren van Sjarif vind ik veel directe en indirecte waarschuwingen, waarmee de verstandige Nederlander zijn nut kan doen. Hier is iemand aan het woord, die niet lucht hartig meedoet aan het spelletje: „Geweertje weg, handje geven, alles is koek en ei". Mr. Sjarif schetst heel duidelijk wat er intrinsiek veranderd is in het karakter, de zelfbewust heid en de internationale oriëntering van de Indonesiër. De tijd is definitief voorbij dat Indonesiërs alleen maar één volk hadden om zich op te oriënteren en hurt koers van ontwikkeling op te bepalen. Het aantal Indonesiërs dat naar het buitenland ging om zich te ontwikkelen was vóór de oorlog minimaal. Van dat minimum ging nog een groot gedeelte alleen naar Neder land. Reeds tijdens de oorlog maar vooral daarna en in het bijzonder na de onafhankelijkheid hebben duizenden en duizenden jonge intelli gente Indonesiërs gestudeerd aan Universitei ten in Tokio, Moskou, Cairo, New Delhi, Oxford, Cambridge, Sorbonne, Göttingen, enz. enz. In een groot aantal diplomatieke corpsen en handelshuizen zijn vooruitstrevende Indo nesiërs opgegroeid in een geheel andere denk sfeer en op een volslagen vreemde koers dan „het Nederlandse evangelie". In de afgelopen jaren heb ik daar in T.T. en in honderden lezingen en gesprekken herhaal delijk op gewezen. Alleen de ernstiger luiste raars hebben willen begrijpen. Verreweg de meesten dachten (en denken nu nog): „De Indonesiërs kunnen de Nederlanders niet missen voor hun wérkelijke goede ontwikke ling. Na al die buitenlanders zullen wij het varkentje wel goed wassen". Dit is een fictie. Alleen de Nederlanders zullen voor Indonesië van groot nut zijn, die snel een klaar inzicht ontwikkelen in de noden en behoeften van Indonesië en ook kunnen oordelen of andere inzichten en systemen dan de Nederlandse (b.v. Amerikaanse, Franse, Indiase, etc.) efficiënter werken. D.w.z.: alleen de Neder lander die niet chauvinistisch en beperkt denkt, krijgt zijn grote kans. En het spijt me wederom dat ik het zeggen moet: de wijze waarop in Nederland vaak laatdunkend wordt gesproken over wat in het buitenland gepresteerd wordt en overdreven zelfingenomen met wat in Nederland gedaan wordt, geeft mij reden tot bezorgdheid: dat leidt in het vlak van samenwerking met Indonesië ongetwijfeld tot teleurstellingen en conflicten. Ik wil een typisch voorbeeld geven ter illustra tie. Ongeveer een anderhalf jaar terug sprak ik op één van de Indonesische ambassades in Europa een jong diplomaat. Deze vertelde mij het volgende: „Tjalie, toen ik nog op school ging, leerde ik van mijn Hollandse onderwijzeres hoe gewel dig Holland was: prachtige gebouwen, wegen, bruggen, scholen, enz. enz. Frankrijk en Duits land en zo waren natuurlijk ook wel geweldig, maar Holland was „tops". Ik geloofde het. Want ik kon nergens anders te weten komen hoe of het elders in de wereld gesteld was. In 1950 ging ik eindelijk voor het eerst van mijn leven naar het buitenland. Mijn eerste diplo matieke standplaats was San Francisco. Ik keek mijn ogen uit. Mijn onderwijzers hadden tóch gelijk. Zulke hoge en mooie gebouwen, zulke fantastische bruggen en wegen had ik nog nooit gezien. Een jaar later moest ik voor een dienstreis naar Holland. Ik was stomverbaasd In vergelijking met Amerika was Holland zo popperig en speelgoedachtig en klein..." Niet boos worden. Niet te licht chauvinistisch gekwetst. Ook al zou tenslotte deze diplomaat „een verwrongen voorstelling" hebben van de Verhoudingen, we moeten niet vergeten dat een enorm groot aantal „outstanding leaders" in Indonesië zo zien en denken. En dat de Nederlander wijs doet daar rekening mee te houden. Nu zien wij foto's van enorme freeways en verdiepingsgebouwen in Indonesië. Van Uni versiteiten en fabrieken (O! Tjalie heeft blijk baar niet gejokt!) Maar hoe leeft de doorsnee Indonesiër? Hebben toch niet de pessimisten gelijk die een spoedige ondergang voorspellen (en dat doen ze al sinds jaren!) en zijn de schreeuwend hoge prijzen een schandaal? De Kleine Man komt om van ellendeEnz. enz. Maar juist het feit dat dit niet zo was (ook in het rijke Indië van voor de oorlog kwamen „honger-epidemieën" voor!) en dat er geen massa-sterfte was, gaf mij stof tot denken. Ook ken ik de Indonesiër sinds „mijn hele leven in Indië, op straat en in de kampongs" als een vindingrijk, een plooibaar, een geduldig en sterk mens. Zonder de ongunstige voor stellingen te verwerpen, meen ik dat zich in dit volk een ander systeem van economie aan het ontwikkelen is, dat ongetwijfeld zijn crises zal hebben (is ook niet de ontwikkeling van elk Europees rijk vol crises geweest), maar waarvoor onmogelijk de westerse maatstaven kunnen worden toegepast. Wat wij moeten doen is ONDERZOEKEN en WETEN. Niet schoolmeesteren met rode potloodjes. Aah... eindelijk gaan we een beetje gebalan- ceerder denken. Blind schelden is verkeerd, evenzo suikerzoet vleien. Wat wij nodig heb ben is: KENNIS EN INZICHT. Het zal nog vele jaren duren voor diverse Nederlandse bladen eindelijk beschikken over kundige ru briekschrijvers (vooropgesteld dat er in de Nederlandse pers regelmatig plaats voor wordt ingeruimd). Waarom Tjalie dan niet zelf gaat kijken? Tong-Tong is nog steeds arm. Zo'n dure reis naar Indonesië kan er niet af. De staf van ons blad (want natuurlijk gaat het niet om Tjalie alleen) zal nog vele jaren net als de doorsnee lezer in Nederland de zaken op een afstand moeten gadeslaan. Daarom ook zijn wij be zorgd: waar halen wij de juiste voorliching vandaan Zodra het geld beschikbaar komt, wordt de reis naar Indonesië ondernomen. Ook de be langrijke werkzaamheden in Amerika zullen dan tijdelijk moeten blijven liggen. Want inderdaad achten wij een beter begrip van Indonesië een belang van eerste orde zowel voor alle Tong-Tong-ondernemingen als van Nederland en Indonesië. Maar laat ons redelijk en nuchter zijn: mis schien heeft de briefschrijver gelijk en is in derdaad de rol van Tong-Tong voorbij. Het is zo vaak gebeurd in de historie dat een kleine groep zich geheel durfde in te zetten voor een grote zaak. En kritiek en verdachtmaking durf de te trotseren voor het betere doel. Om opzij gezet en vergeten te worden als dat doel bereikt werd. Er is niets nieuws onder de zon. Maar in elk geval zullen wij nog een aantal jaren in dit blad aan het woord blijven, omdat zoals gezegd „de zaak nog niet bekeken is" en de kalmer, ernstiger en ervarener Indischgast nog een tijd lang althans een correctieve functie behoudt in de publieke opinie. TJALIE ROBINSON 3

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 3