DE EERSTE JAVARIT
DE CONCURRENT
Lfóuit&'-P'
FULL SPEED A HEAD
Het artikel in Tong-Tong no. 22 van de
bekende Semarangse motorduivel Younge
brengt me terug naar de prille jaren van de
Indische motorhistorie.
U kent allen de Priokweg. Dit brede, gladde
asfaltlint, waarover nu glanzende sedans voor
zien van onafhankelijk geveerde wielen met
snelheden van boven de 100 km voortglijden,
was in 1911 een smalle zanderige weg en niet
alleen oneffen, maar ook beslist vol kuilen.
Toentertijd danste op een ochtend een sigaar
op wielen met twee zitplaatsen achter elkaar
nogal gevaarlijk over de weg, met voor de
inzittenden, een duizelingwekkende snelheid.
Aan het stuur van de auto, waarvan ik het
merk vergeten ben zat Dominique Beretty, de
latere directeur tevens oprichter van het
nieuwsagentschap „Aneta". Hij was toen nog
beambte van het telegraafkantoor. Achter hem
zat mijn vader Victor Brunsveld van Huiten
met mij, een jongen van zes jaar, op zijn
schoot.
Oom Dominique worstelde met het stuur en
wij, mijn vader en ik, moesten ons stevig aan
de carosserie vasthouden om niet uit de auto
geslingerd te worden. Meter na meter liepen
we in op de goederentrein, die over de rails
naast de weg voortraasde, voortgetrokken door
een locomotief die rookwolken vol kolengruis
uitbraakte.
Met een stem, die grote spanning verried
vroeg mijn vader: „Dominique, hoe hard rij
den we?" Heel even draaide deze het hoofd
naar rechts en als een overwinning klonk het:
„We zijn de veertig kilometer gepasseerd!"
Oom Dominique was zijn kar aan het beproe
ven voor de eerste Java-rit. Hij zoji met mijn
vader hieraan meedoen.
Toch zou hij met een snelheid van over de
veertig kilometer geen kans hebben teggen de
Launy Belleville bestuurd door de eigenaar
Karei Wybrands (K.W.), directeur-hoofdre
dacteur van „Het Nieuws van den Dag", want
volgens „kabar angin" zou zijn kar fantasti
sche snelheden halen: over de zestig kilome
ter!!!
De sigaar op wielen werd opgevoerd en
doofde plotseling uit. Oom Dominique kon
niet meedoen. Mijn vader, toen een beginnend
redacteur van „Het Bataviaasch Handelsblad"
waar hij van de hoofdredacteur Fabricius sr,
het a.b.c. van de journalistiek leerde, kreeg
alsnog een kans aan de eerste Javarit deel te
nemen. Hij zou in de Charron van Deccnop
meerijden. Deccnop, een Fransman, was een
beroemdheid, want in de monsterrit Peking-
Parijs had hij deelgenomen in een „Itala" met
niemand minder dan prins Borghese. Deccnop,
een man met fanatieke, zwarte ogen, maakte
diepe indruk op mij en benieuwd vroeg ik
welke snelheid dat kleine, open karretje met
twee zitplaatsen naast elkaar, waar hij op ons
erf net was uitgestapt, wel zou kunnen halen.
Mijn vader bracht deze vraag in het Frans
over en Deccnop moet georakeld hebben: „La
vitesse de l'automobile, c'est le courage du
chauffeur" en mijn vader vertaalde: „De
moed van de chauffeur is de snelheid van de
auto", wat natuurlijk erg indrukwekkend
klonk.
De eerste Java-rit zou niet alleen een histo-
risch-motorische gebeurtenis zijn, maar door
de deelname van twee journalisten, vooral
K.W., die zo gevreesd was om zijn vlijm
scherpe pen, een journalistiek evenement.
Eindelijk was de middag daar, dat van Kramat
gestart zou worden. In de Charron reden we
erheen. Deccnop zat aan het stuur, mijn vader,
met mij op schoot, naast hem. Plotseling wer
den we door een witte schicht, die grote stof
wolken achterliet, gepasseerd. Het^ was de
spierwitte Launy Belleville met K.Wdie
onder het voorbijrijden een hand van het
stuur nam om achteloos te wuiven.
Deccnop schreeuwde hem iets toe in het Frans,
wat ik natuurlijk niet begreep. „Gelukkig
maar", vond mijn vader, die het niet wilde
vertalen.
Eindelijk dan stonden de twee auto's omgeven
door een grote schare bewonderaars op de
startplaats Kramat. Ik vond de Launy Belle
ville met zijn lange motorkap en grote carbid
lampen, prachtig. In mijn hart maakte ik mij
ongerust over de kleine onaanzienlijke Char
ron, ondanks de orakeltaal van Deccnop.
MYi'i
vapurc:
Zelfbewust grapte K.W. tegen Mr. Thomas
van de „Java Bode", terwijl Fabricius sr., die
mij na vertrek thuis zou brengen, in ernstig
gesprek was met mijn vader, die even later
een hand kreeg van Zaalberg van „Het Bata
viaasch Nieuwsblad". Deccnop, in een lange
chauffeursjas, grote stofbril op de borst, pet
met klep naar achteren, in navolging van
Blériot, zijn motor onder begeleiding van
Franse vloeken sleutelend, werd bewonderend
aangegaapt door de jeugd.
Mijn vader, met zijn vervaarlijke snor, in een
jas toetoep, de bovenste knoopjes sportief los,
ook met een pet, klep naar achter, een stofbril
op de borst, kwam kijken. „Dat is mijn vader",
vertelde ik de jongens vol trots.
De Charron zou een kwartier voorsprong krij
gen en vertrok na het startschot, hijgend en
puffend onder achterlaten van grote stofwol
ken.
Bij het tweede pistoolschot stoof het witte
renmonster van K.W. weg. Ondanks de moed
van de chauffeur kon K.W. Deccnop na Bui
tenzorg passeren, nam overmoedig voor Soeka-
boemi een bocht met te grote snelheid en
kantelde in een ravijn, zonder dat er persoon
lijke ongelukken gebeurden. Hij moest de rit
toen opgeven. Voor de Charron had het geen
zin verder te rijden, want er was nu geen
concurrent meer. Een twintig jaar later zou
Dominique Berretty, toen directeur van „Ane
ta", met zijn Cole eight uit dezelfde bocht
vliegen.
Jaren daarna zou zijn neef, succesvol met een
Fiat een Java-rit maken. Ben Berretty is nu
Fiat-dealer en directeur van N.V. Beretty op
Soerabaja, waar hij zijn zaak heeft op Toen-
djoengan. L. BRUNSVELD
Hier dan nog een tweede belevenis aan boord
van de K.P.M.-stomer „Van Overstraten" on
der kapitein Seepers (ziet T.T. 22, „Opont
houd op de „Van Overstraten"), en wederom
een reis van Menado naar Gorontalo. Het was
in de jaren 1934-35 dat de K.P.M. zware con
currentie ondervond van charter-schepen. Een
van de grootste coprahandelaren in Gorontalo,
Po Keng Hoo, liet geregeld Noorse of Engelse
„tramp"-schepen komen om in Gorontalo in
eens 8.000 tot 10.000 tons copra naar Europa
te verladen.
De avond na ons vertrek uit Menado deelde
de kapitein ons mede, dat we reeds de volgende
middag in Gorontalo zouden zijn, inplaats van
ongeveer 14 uur later als in de dienstregeling
aangegeven. Hij gaf geen uitleg voor deze
haast, doch hem kennende, namen we zonder
meer aan dat hij ergens op de kust op jacht
zou willen gaan,
Gorontalo heeft een nauwe, lastige rede, waar
een sterke stroom zeewaarts staat door de al
daar uitmondende Gorontalo-rivier. Een zee
schip moet er tot dicht onder de kust het
trechtervormige water instomen en dan listig
lijk snel draaien om precies tussen de twee
boeien te komen, waaraan het met de neus naar
zee wordt vastgelegd. En er kan daar maar een
schip op de rede liggen, niet meer. Het tijdig
bezetten van die enige ligplaats bleek de reden
van kapitein Seepers' haast. Dat hoorde ik twee
dagen later van de plaatselijke K.P.M.-agent.
Deze laatste had bij geruchte vernomen, dat
Po Keng Hoo een charter liet komen, welk
schip waarschijnlijk even voor het voor de
„Van Overstraten" vastgestelde tijdstip te
Gorontalo zou aankomen, en had dit bericht aan
zijn hoofdkantoor doorgegeven. Kapitein See
pers werd ingelicht, en die had dus zijn
maatregelen genomen en gezorgd dat hij tijdig
de enige ligplaats had ingenomen.
In de vroege ochtend na onze aankomst, ver
scheen het charterschip voor Gorontalo, en het
zou, zolang de
boeien lag e
,Van Overstraten" op de
en die maakte helemaal geen
haast met het lossen en laden! op zee
moeten blijven kruisen. Vertegenwoordigers
van Po Keng Hoo hadden de avond tevoren
getracht te onderhandelen opdat de K.P.M.
de ligplaats zou vrij- maken, doch gezien de
concurrentie kon de K.P.M. daar niet op in
gaan. Een dag buitengaats kruisen betekende
voor het charter extra onkosten aan brandstof,
en blijkbaar voelde de kapitein van dat schip
daar niets voor, en hij moet zoiets gedacht
hebben van: „Ik, die gewend ben alle zeven
wereldzeeën te bevaren, zal die kapitein van
dat Nederlandse lokaaltje even laten zien dat
een ervaren zeeman overal voor anker kan
gaan en zuinig met zijn brandstof is". Het
charter voer daarop het trechtervormige water
voor Gorontalo binnen, om een eind opzij van
de „Van Overstraten" voor anker te komen.
Nu schijnen de oevers van die trechter zeer
steil in zee af te dalen, terwijl, zoals gezegd,
er een sterke stroom zeewaarts staat. Het
charter schijnt het met één anker te hebben
willen volbrengen, en het moest tot vlak bij
de kust komen voor het anker grond kreeg,
doch de sterke stroom zorgde er voor dat het
geen voldoende houvast kreeg. Daarop wierp
het charter ook zijn tweede anker uit.en toen
gebeurde het dat de twee ankerkettingen ver
ward raakten, beiden braken en twee ankers
met stukken ketting verloren gingen. Een
schadepost van enkele duizenden guldens en
bovendien de onkosten voor het buitengaats
blijven kruisen tot de „Van Overstraten"
tegen de avond Gorontalo verliet voor zijn
verdere reis de Tominibocht in.
Dit was een van die facetten van de strijd die
de K.P.M. in die jaren heeft moeten voeren
om verzekerd te zijn van voldoende lading op
de lijnen die zij contractueel moest bevaren.
G. C. IV. Chr. TERGAST
20