De Slangenrivier
Indolent
Slangen
Met mijn broer Jan en Pietje Laureys togen we
er geregeld op uit. Meestal ging de tocht naar
een plekje van de Kali Tjibandoeng, waar een
moendoehboom stond en waar wij de rijpe
vruchten plunderden en ook de bontèngs (kom
kommer) of oebi's, die wel op de sawah's
groeiden als tweede gewassen, naast de rijst.
Hoeveel malen we niet ondekt werden en na
gezet met golök, is niet te tellen, maar dat ver
hoogde juist het avontuur. Ook gingen we wel
eens lood jatten op het schietterrein iets verder
op, waar we dan loden soldaatjes van gingen
gieten, of we gingen met de lorries spelen, die
gebruikt werden voor de schijven bij het schijf
schieten. Geregeld, als we zo in de moendoeh
boom zaten, zagen we één of meerdere sawah-
slangen ver beneden ons door het water zwem
men of door de struiken schuifelen. Ook op an
dere gedeelten van deze kali hebben we gere
geld slangen gezien en doopten hem daarom,
„slangenrivier". Op een plek waar deze kali
onder de Vogelweg door stroomde, vormde hij
een waterval, die neerkwam in een gecemen
teerde bak, waar de meeste van ons zwemmen
geleerd hadden. Tjelana monjet uit en dan
maar rondspartelen. De brani's onder ons do
ken wel eens van grote hoogte, vanaf een voor-
uistekende rand, hoog boven de waterval. Ook
kropen we wel eens naar boven naar de grote
weg, loerden of er geen mensen aankwamen en
renden dan in onze blote tida ada naar de over
kant, gleden er de helling af, waadden door het
water onder de weg door en sprongen dan bij
de waterval naar beneden. Wanneer we een
slang in onze badplaats aantroffen, dan pro
beerden we hem er zo snel mogelijk uit te
jagen, om weer naar hartelust rond te kunnen
spartelen. Op een dag dat het flink geon
weerd had, gingen we weer eens naar onze
zwemplaats, waar het bandjirde. Wat een
machtig gezicht was dat, om die kolkende
watermassa's langs te zien razen, struiken en
ander vuil met zich mee sleurend, hier en daar
draaikolken vormend. We zaten er verwezen
en angstig naar te staren en dorsten geen van
alle het water in. Niet alzo Bert Verploegh
Chassé, een blonde Indo en zoon van een
logé van ons. Hij pochte dat hij er wel in
dorst te gaan. Hij voegde de daad bij het
woord door zijn tjelana monjet uit te trekken
en het kolkende water in te duiken, ons in
duizend angsten aan de kant latend, want hij
kwam in een draaikolk terecht en verdween in
de diepte. Na een tijdje kwam hij gelukkig
weer boven, met een van angst vertrokken
gelaat en uitpuilende ogen. Hij klampte zich
aan de rand van de bak vast, hees zich hierop
en waadde voorzichtig naar ons toe. Nadat
hij zich weer aangekleed had en we op de
grote weg waren aangeland, had hij echter al
weer het grootste woord en begon er nota bene
nog bij te vloeken ook. Wat een rare snuiters
zijn die Indo's toch. Een andere maal hadden
George v. d. Laar oftewel si Boengki en ik
wat meer stroomopwaarts een djamboe kloetoe-
boom ontdekt met heerlijk grote djamboe's.
Wij na schooltijd om 11 uur er als de bliksem
naar toe. We zaten beiden nog in de tweede
klas van de lagere school en gingen om 11
uur naar huis, d.w.z. na diverse belevenissen
kwamen we meestal tegen één uur wel thuis.
Zo ook op die bewuste dag, gingen we van
school meteen naar die plek toe. In een wip
hadden we onze schoenen uit en zaten boven
in de boom, Boengki helemaal in de top. We
hadden onze zakken nog niet eens vol, of
daar klonk van de straatweg een kreet van de
djaga die met zijn gólök zwaaide. Ik was in
een ommezien langs de stam naar beneden
gegleden en ging er van door over de kaliste
nen, door het bamboebos en de sawah's op.
Boengki was me echter toch nog voor, want
hij was uit het bovenste topje naar beneden
gesprongen in de kali en rende voor me uit.
Dat hij niets opgelopen heeft, zelfs geen
schram, alleen maar een natte broek, snap ik
nu nog niet, want de kali was bezaaid met
grote stenen. Langs een grote omweg keerden
we huiswaarts, heerlijk smullend van onze
gepijpte djamboe's. Maar wat een schrik toen
we tot de ontdekking kwamen, dat onze schoe
nen achter gebeven waren. Geen van beiden
dorsten we terug te keren. Uiteindelijk zijn we
laat in de middag met de kebon (tuinjongen)
er naar toe gegaan. Daar lagen de schoenen
nog onaangeroerd broederlijk naast elkaar.
Van de djaga was niets meer te bespeuren. In
de buurt van deze plek stond een leeg huis
met aan de rand van een ravijn een hele hoge
djamboeboom, ook vol met grote vruchten.
Hier gingen mijn broer Jan, Pietje en ik samen
„Ergens' bij Soekaboemi
Foto: W. E. Kerkhoff
naar toe. Ik zou de boom in, want ik was de
jongste en kon het beste klimmen. Ik in mijn
tjelana monjet langs de stam naar boven, maar
het beroerde was dat de zijtakken een heel
eind boven de grond pas begonnen. Bovendien
schoof de linkerschouderband van mijn tjelana
monjet steeds langs mijn bovenarm naar bene
den en ik had er heel wat hinder van bij het
klimmen. „Wah, beroerd zeg, die band, hij
zakt maar door en door", zei ik. „Trek dan
uit", zei Pietje. Dat was een pracht idee en
ik gleed dan ook prompt naar beneden, trok
mijn hansop uit en was in een minimum van
tijd boven. Maar o schrik, daar kwam de eige
naar, de heer Marmerstein aangelopen en be
gon uit de verte reeds tegen ons te gebaren en
dreigend met zijn wandelstok te zwaaien. Ik
gleed in een wip de boom uit en zocht naar
mijn tjelana monjet, maar „bangsat!" dat had
den die andere twee in de gauwigheid meege-
zwaaid. Er zat voor mij niets anders op dan in
mijn nakie het ravijn in te duikelen, mij links
en rechts vastgrijpend aan het struikgewas. In
één ren ging het toen door het ravijn, over de
slangenrivier, een klein eindje over de Vogel-
weg en dan door onze gang huistoe, waar de
beide anderen reeds prinsheerlijk zaten na te
genieten. Wat ik niet opgemerkt had, was,
dat de heer Marmerstein zich de buik vast
moest houden van het lachen. Dit kreeg ik
jaren later te horen van mijn oude heer, aan
wie de heer Marmerstein het voorval in geuren
en kleuren vertelde. P. LEEMBRUGGEN
Niet allen mensen-uit-Indië is het bekend hoe
in sommige totokkringen, vooral als men onder
elkaar is, het (bijvoegelijk naam) woord
indolent wordt beschouwd als taalkun
dig afgeleid van: Indo. Dus de rust en kalmte
en zo men wil in alsdan denigrerende zin het
tempoloze- van menige Indo. Vooral in de on
wennige eerste-tijd van de contractpensions
hoorde ik herhaaldelijk: „dat echt indolente
gedoe van die lui". Soms nog erbij „het woord
zegt het al". Vrienden en intellectuelen wees ik
dan op de drievoudige fout: een raciale, een
psychische en een gramaticale- hoe de massa
praat Iaat me Siberisch. Nu is mij in de loop
van vele abonnementsjaren opgevallen hoezeer
tot in het uitpluizerige, de (van huisuit al vaak
bilinguale of 2 talige) Indische groep belang
stelt in woordafleidingen en dikwijls een talen
knobbel heeft- Engels'k Heb nog geen artikel
van Tjalie onder ogen gehad waarin that
regular guy niét van het standpunt uitging, dat
wij allemaal vloeiend Ummèrrikön spreken.
Dus is het misschien niet onaardig om samen
dat In-Do-lent te ontleden. Om te beginnen is
die verkeerde associatie der „Hollanders" niet
ZO onlogisch, dus begrijpelijk en daarmee
vergeeflijk. In het Frans immers- en wat zit er
niet in ons taaleigen en wel van „pardon" en
„perron" af tot in de meeste woorden eindigend
op: -eerd als bijv. gedistingeerd- is namelijk
lent, ongeveer uitgesproken als ons: lang,
langzaam, traag, kalmpjes. Als bijwoord: lente-
ment, langzaam bijv. lopend; en ralentir- ver
tragen. Maar... in die boentoet zit het niet,
niet dus in: -lent, maar in de romp- (weten
schappelijk de stam) nl. dole-. Het Latijnse
d o 1 e r e- smaak voelen, ook pijn voelen dus
gevoelen. U kent dat woord wel uit: con (-sa
men) doleren respectievelijk condoléance-,Mee-
aanvoelen. En het Latijns-Italiaans; dolor (als
in Mater Dolorosa of via dolorosa) geeft weer
het smart en/of pijnen voelen, het lijden aan.
En natuurlijk sloot dit sakit ati in de omgangs
taal allengs ook wrok in. Geen mens immers
is bepaald gecharmeerd (Frans weer!) van al-
wie haar of hem narigheid bezorgt. Dat voorts
in of im staat voor: niet, is overbekend- insol
vent, improductief, impotentie enz. Dus staat
in- dolent voor: niet aanvoelend, weinig mee
doende onderscheidelijk ongeanimeerd en zo
doordenkend tot en met: lui. Voor wie zich
voor Grieks interesseert- en ook die „dode"
taal bezigt U dagelijks aan- de- tv., aan- de- te-
lef(ph)oon, in-de-bioscoop en inzake talloze
ziekten- diene, dat bedoeld „indolent" woorde
lijk overeenkomt met het Helleense of Griekse:
apathisch. „A" staat in die taal voor niet, non,
on,dus ook weer zonder pathos oftewel gevoel.
Kortom, dolor en pathos zijn broertjes. Enfin,
elk verband tussen Indo's en indolentie moet
naar het rijk der fabelen verwezen worden.
Dat we het echter nog vaak zullen horen,
is weer Vers 2. de JOSSELIN de JONG
Een puur Hollands echtpaar te Soerabia, Pal-
menlaan. s' Morgens toen mijnheer op kantoor
was, kwam een koopman het erf op, die grote
levende palingen verkocht. Mevrouw kocht er
een stuk of zes wierp ze voorlopig in een grote
mandibak. ,s Middags ging zij met de kinder
wagen en de baby uit wandelen. Intussen kwam
meneer thuis, verkleedde zich en ging de bad
kamer in om zich eens flink te sirammen. Hij
schepe daarbij een paar van die palingen over
zijn hoofd en lichaam. Grote schrik, hij dacht
aan giftige Indische slangen en rende zoals hij
was de badkamer uit en het erf op. Gelukkig,
dat mevrouw er net aankwam, die vriendelijk
vroeg of hij helemaal gek geworden was....
VICTOR