Als de tros wordt losgesmeten ff t; „INGET HATI" „AD PATRES" Fa. Johs. Ouwejan Zn. Vandaag kreeg ik een afscheidsbrief uit Enge land van een wildvreemde: een Indonesisch Majoor van het Leger, die na een volbrachte studietijd in Engeland naar Indonesië terugge keerd is. In deze brief lees ik hoe hij met vreugde zijn verwachtingen uitspreekt over die bootreis en hoe dankbaar hij is voor zijn erva ringen in Europa. Van waar kent hij mij? Waarom schreef hij deze brief? Ik weet het werkelijk niet. Maar bij het lezen van deze brief dacht ik opeens aan al onze verlofreisjes, die óns zulke brieven deden schrijven. Reisjes waar wij recht op hadden en onze Indonesische klasgenootjes niet. En de gelegenheid die hun onthouden werd om door grotere bereisdheid hun land en volk beter te dienen. Ja ja, die tijd is nu voorbij. Andere vormen van recht, andere motieven van inzicht. Geen oude wonden openrijten... Nee, dat doe ik ook niet. Ik kan alleen (ook namens velen van U) blij zijn dat die beschouwing van recht in die tijd voorbij is. Onwillekeurig denk ik ook aan de „terecht- wijzing" die eens Karei Wybrands Zaalberg toevoegde: „Een man die nooit verder is ge weest dan Depok, moet niet praten over (bui tenlandse) zaken, waar hij geen ervaring van heeft!" of woorden in die geest. Een verma ning die als zij juist is vele Europeanen wel in hun zak mogen steken, die alles zo goed weten over Azië, hoewel ze er nooit waren. Het moet herom gaan: Als wij menen dat iemand door gebrek aan bereisdheid een tekort heeft, moeten wij dat tekort opheffen door hem in staat te stellen te reizen. Verder: ook al is hij niet bereisd, hij kan andere kennis opgedaan hebben, die hem op andere terreinen nutiger maakt dan de bereisde man. Kijk dus niet op hem neer en noem hem niet achterlijk. Beschouwen wij het bereisd zijn als een voor uitgang voor de ontwikkeling van de mens, dan kunnen wij niet anders dan blij zijn, dat onze klasgenootjes van weleer nu eindelijk ook „op stap" kunnen gaan als wij destijds. Nu wij dit lezen, leunt ergens voor Marseille of Port Said net als wij toen een jong Indone sisch officier over de railing van de paketboot. Wat gaat er in hem om? Ik ken hem totaliter niet, noch hij mij of misschien alleen uit de Piekerans of uit een exemplaar van Tong-Tong. Toch begint zijn brief: „Pak Tjalie jang terhormat..." En de toon van de brief leert (Vervolg van pag. 16) De compagniesmenbelen Men onderscheidt drie stijlen in de meubel kunst der Compagnie, de stijl van Ceylon, Batavia en de Coromandelkunst. Als geheel is dit meubel van een 17e eeuwse, Hollandse bouw, maar de versiering kenmerkt zich door een meer Aziatisch karakter. Hollandse dege lijkheid heeft zich in het compagniesmeubel vermengd met Oosterse fantasie. De collectie die hier geëxposeerd is, bestaat uit een fraai hemelbedje, dat werkelijk een pronkstukje is, enige stoelen, waaronder een paar welgebouwde burgemeestersstoelen, een bank, een tafel, een kast en een kistje. Opval lend is hun deugdelijke makelij. Hun weelde rige en zwierige versieringen zijn met kundige en artistieke hand gestoken. Die versieringen bestaan hoofdzakelijk uit bloemen, bloemran ken, guirlandes, cherubijntjes en vismotieven. Tussen deze eigenaardige meubels, die een veelbewogen leven achter de rug hebben, be speuren wij ook een paar lage stoeltjes. Dat zijn de vrouwenstoeltjes en als wij nagaan, waarom deze stoeltjes zo laag gehouden waren, dan komen wij tot de ontdekking dat men dit gedaan heeft, omdat de 17e eeuwse Hollandse vrouwen in het tropische klimaat bij voorkeur volgens Indische gewoonte „op z'n snijders" dat is met gekruiste benen zaten. Als merk waardigheid wordt verteld, dat ieder stoeltje voor haar „bezitster" steeds pasklaar werd gemaakt, een attentie van de meubelmaker, waarvoor men zal 't met ons eens zijn veel te zeggen is... Hiermede hebben wij dan, in 't kort, een overzichtelijke beschouwing van deze keur- collectie gegeven, die door een mooie, ruime opstelling, uitstekend tot haar recht komt. WANNEER GROTE TENTOONSTELLING? Er is echter in ons land nog veel meer Indo nesische kunst, zoals om enkele voorbeelden te noemen in het Instituut voor de Tropen te Amsterdam, het Volkerenkundig Museum te Leiden en het Museum voor Land- en Vol- kerenkunde te Roterdam. Gezamenlijk beschik ken onze musea over een schat van Indonesi sche kunst, waaruit men, voor een grote ten toonstelling een prachtige keuze zou kunnen maken. Men zou deze tentoonstelling, waaraan ook particuliere verzamelaars zouden moeten meedoen, in verschillende steden kunnen hou den. Dat zou ons en niet in 't minst onze jeugd weer dichter bij de Indonesische cultuur brengen. JAN D. VOSKUIL me dat dit geen frase is. En toch is hij opge groeid tijdens de politiële acties en ik was misschien aan een perimeter ergens zijn vijand. En blijkbaar zijn wij elkander zeer na. En zijn zeer vele Indischgasten zeer veel Indo nesiërs zeer na. En omgekeerd. Dit „Pak jang terhormat" is een groet van Mensen over barrières van kleur, ras, geloof en nationaliteit. Het is een groet die in Tong-Tong past. En de verre onbekende aan de railing is een goed vriend. Want al willen wij het verleden vergeten, tradities verloochenen, bet verleden vergeet ons niet. En onverhoeds, uit de verste hoek, van volkomen onbekenden, klopt het bij ons aan. Als de stem van een eerlijk geweten. In de brief van de majoor staat ook: „Mocht U eens in Indonesië komen, mampir-lah bij ons in Tjimahi..." (volgt adres). Eens, bijna driekwart eeuw geleden, lag in diezelfde plaats in garnizoen een jonge blonde fuselier: mijn vader. Hij was naar Indië geko men om tegen „de sloebers" te vechten. Als knaap luisterde ik vaak begeesterd naar de verhalen van hem en zijn wapenbroeders over Darlang en Christoffel... en zoveel even dappere Teukoe's en Tjoets en Atjehse vrou wen en kinderen. Ik leerde al heel vroeg dat eerlijkheid en moed geen nationale of sociale grenzen kennen, maar de Mens zonder Grenzen tekenen, die hierdoor zelfs leven kan tot voorbij zijn dood. Mijn Javaanse Tjang werd mijn vader's schoonmoeder; een Atjehse vrouw werd zijn schoonzuster... Ja, zelfs een fuselier aan de railing. Wat zal de toekomst deze Indonesische officier brengen? Een jong soldaat in 1890. Hollander. Een jong officier in 1963. Indonesiër. Tjimahi. Dat is geschiedenis. Onze geschiedenis. In een wereld die met sprongen van 73 jaar voort snelt. Steeds worden nieuwe trossen losgesme ten. Naar Amerika, Australië, Azië, Europa en weer terug. Wanneer wij leren dat het DUS NIET gaat om al de gelijkjes en rechtjes van landjes en mensjes in korte tijdjes, maar dat het gaat om de eerlijke Mens, flakkerend als een schim van de eeuwige Vliegende Hollander van Tijd naar Tijd en van Continent naar Continent, zoekend naar een Geluk en een Genade boven de wet ten van continent en tijd. En dat het Mens zijn, eerlijk voor onszelf en onze naaste in Leven en Dood, bepaalt of wij die genade vinden zullen. Daarom ben ik trots op mijn Indischman schap, het geleefd hebben in twee culturen, twee beschavingen en twee tijden. Dat ik met banden des bloeds en met trots op traditie gebonden ben aan beide en de wereld rustig in de ogen durf te zien. Namen als „Indo" en „koloniaal" kunnen mij derhalve niet deren. Integendeel: ze houden voor mij een aparte natuurlijke en culturele distinctie in, en „honi soit qui mal y pense". En wat ons „voorbij" zijn betreft: dit verhaal maakt wel duidelijk dat wie eerlijk en moedig zichzelf durft te zijn, nooit voorbij kan zijn. T. R. P.S. Dit herlezend realiseer ik dat sommigen mij weer arrogant zullen noemen. Zoals zoveel Lees verder pag. 21) Begrafenis- en Crematie-Onderneming Opgericht 1924 ROUWKAMERS en ONTVANGKAMERS AIRCONDITIONED Kantoren: Fred. Hendriklaan 7 Den Haag, Tel. 070-556427 (3 lijnen) 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 17