NOESA NAMEN Toen mijn ouders, lang voor mijn geboorte, zich op de onderneming vestigden, namen ze als opzichter een Ambonnees, gewezen militair, in dienst, Noesa, of zoals hij voluit heette Hahenoesa. Mijn vroegste herinneringen aan hem gaan terug tot mijn 5e misschien wel 4e jaar. Baboe probeerde me altijd, als ik ondeu gend was, bang te maken met Noesa: „Hij had vroeger weieens kleine kinderen opgegeten, vandaar dat hij zulke witte tanden had!" Maar wonderlijk genoeg, hoewel ik doodsbang was voor „tjoeliks", „gendroewo's", „momo's", of hoe die aanminnige wezens nog meer moch ten heten; niettegenstaande baboes pogingen, kon ik voor Noesa geen spoor van angst op brengen. Integendeel, ik had genegenheid en ontzag voor hem o.a. omdat hij zo prachtig zijn oren kon bewegenAls ik hem zag vloog ik op hem toe. „Ajo, Noesa, oren bewegen", en grijnzend, zijn witte tanden blikkerend in zijn donker gelaat, voldeed hij aan mijn ver zoek. Eens vroeg ik hem of hij kleine kinderen opat en verontwaardigd antwoordde hij: „Masa, Non, dat doet Noesa niet en dat heeft Noesa ook nooit gedaan", met een woedende blik op baboe, die maakte dat zij wegkwam. Want was het niet bekend, dat Noesa iedereen die zijn toorn opwekte, betoveren kon? Hoewel hij speciaal aangesteld was voor toezicht in de koffietuinen, was Noesa iedere middag, na onze siësta, aanwezig in de bijgebouwen. Dan werd er n.l. gaba en djagoeng voor onze (Vervolg van pag. 14) toen malaise wat de klok sloeg en G.G. Fock zette er stevig het mes in. Oud-Indischgasten zullen zich nog wel herinneren dat de belang rijke duurtetoeslagen met één pennestreek werden ingetrokken. In een diktatuur, zoals het bestuur over Indië toen wel met veel recht kon worden genoemd, was niets eenvou diger dan dat. Maar ook de spoorbaan viel ten offer aan die algemene bezuiniging, het hele project ging in de ijskast en is er nooit meer uitgekomen. Want wat was o.m. het geval? Vrachtauto's waren „in de vaart" gekomen, waardoor het Vlug, Veilig, Goedkoop, wel wat in het gedrang kwam, behoudens dan de Veiligheid, tevens bleef het binnenlands ver keer verre ten achter bij de hoog gespannen verwachtingen, terwijl de kusthandel zeer behoorlijk door de K.P.M. kon worden bediend. De spoorwegverbinding Makassar- Takalar bleef „een ziek kindje met een lam handje". Niettemin bleef die Takalar-Express onder hoofdleiding van een S.S. ingenieur in bedrijf met enkele afritten per dag v.v. op vastgestelde uren volgens tijdtabel. Net echt! Een wrak locomotiefje trok een paar goederen wagons plus een „leeg" passagiersrijtuig. Ieder een die haast had ja, toen al ging per benenwagen of nam „de bus". En zo geviel het dat in 1927 de „rail-man", de „oceaanman" een bezoek bracht en raad vroeg hoe het voor elkaar zou zijn te boksen dat de 6 uur v.m. express-trein Makassar-Takalar inderdaad op tijdschema zou vertrekken. Nodig of niet no dig „Ordnung musz sein". Het ondergeschikte personeel was een andere mening toegedaan. Of je nu 6 uur v.m. vertrok of om 6.30 v.m. of nog later, wat zou dat? de tegemoet rij dende trein zou op de wissel heus wel wachten; treinbotsingen waren dus uitgesloten. Doch om het verwijt „Zijn jelui weer te laat op je werk" te ontgaan verzette men de stationsklok, bij vertrek, steeds op 6 uur voorm. Als de ingenieur dan aanmerking maakte, antwoordde men hem beleefd. U vergist zich, mijnheer, wij vertrokken wèl op tijd volgens de stationsklok, maar mogelijk loopt die klok steeds achter. Zij vochten voor hun ochtendbabbeltje aan de warong en hun mangkok koppie toebroek; de lading wachtte wel en voor eventuele passa giers was tijd nog geen geld. Ook zij genoten dieren uitgedeeld en voelde Noesa zich ver plicht te controleren of iedereen zijn taak goed volbracht. Aan zijn hand mocht ik daarna de stallen aflopen en geen paard of koe maakte me bang met naar me te happen of te stoten. Intuitief wist ik dat ik me in bijzijn van Noesa, nergens ongerust over hoefde te maken. Ik wist dat slechts over zijn lijk iemand of iets me kwaad zou kunnen doen En toen gebeurde er in mijn onbezorgde leven van kleuter zoiets ontzettends, dat het me nog heel lang als een nachtmerrie achtervolgd heeftOp een dag werd mijn vader gerappor teerd dat er een dolle hond op de onderneming rondzwierf, de „kabar angin" wist te vertellen dat er in de naburige dessa reeds een man gebeten was. Vader vond het met het oog op ons en de bevolking een gevaarlijke geschiede nis en besloot persoonlijk op onderzoek uit te gaan. Hij schouderde zij geweer en inderdaad wist hij, met behulp van enige ondernemings- koelie's de hond op te sporen en uit zijn lijden te verlossen. Mijn moeder zat in de voor galerij en ik speelde naast haar op de grond, toen mijn vader thuiskwam. Hij zette zich op de stoep neer en begon zijn geweer te ontladen met de bedoeling 't direct schoon te maken en in te vetten. Juist kwam Noesa aan, ging voor mijn vader staan om nog even over de succes volle „jacht" na te praten. Hoe, dat weet nie mand; maar plotseling klonk er een schot, Noesa wankelde en mijn vader kon hem nog net in zijn armen opvangen. Mijn moeder keek van de waroeng geneugten tot de gil van de locomotief het „instappen signaal" zou geven. Maar aan al dat geleuter en die voor de gek- houderij moest nu toch maar eens en voorai een einde worden gemaakt. En zie hier de oplossing van dit nijpende probleem. Destijds bediende de K.P.M. voor de binnen- liggende schepen tijdbal welke 5 minuten voor 12 op de middag werd gehesen; iedere minuut werd die bal wat hoger gehesen; te 11-59 was die bal in top en precies om 12 uur viel hij; overal hoorde men dan acht glazen slaan en de verschillende scheepschronometers wer den gecontroleerd. De preciese tijd kreeg de K.P.M. van het Meteorologisch Instituut te Batavia, terwijl men daar ook beschikte over een eigeen preciesie uurwerk. Na enig opgeschut van hersenen werd het vol gende afgesproken. De Uitkijk van de „oce aan-man" zou zodra de bal werd gehesen, de stationschef van de „rail-man" opbellen. Dit telefonisch contact mocht niet worden verbro ken. De P.T.T. de belangrijkheid van deze vertrek-aangelegenheid inziende verleende alle medewerking. De uitkijk begon dan met „Bal soedah naik". Telkens als de bal iets hoger werd gehesen zei de uitkijk: „ampat minuut" tiga minuut en vervolgens „bal soedah tjikar" om dan op het moment suprème te roepen „stop". Dan moest de stationschef zijn klok op 12 uur gelijk zetten. Het was allemaal kort en krachtig maar duidelijk. Sinds dien kon het stationspersoneel niet meer aan die klok feugelen; immers er bestaat geen klok welke in 24 uur een kwartier en meer achter loopt. De Takalar express vroeg trein -vertrok nadien „tetep poekoel anam pagi" menoeroet boekoe-dienst. Geachte Tong-Tonger en -ster, de wereld en inzonderheid de nachtrust van de „rail-man" waren gered. Rail en Oceaan hadden elkander zelfs in Makassar ontmoet. De railman zal wel gedacht hebben „Die Oceaan-man is toch nog ergens goed voor en niet helemaal „ape kool". Weet dan tenslotte dat die naam „Kool" nooit een bijzonder gewaardeerde naam is geworden, althans niet in het destijds zo mooie, goed beheerde Insulinde. A. J. VAN DER BOON even als verstijfd toe, verloor toen volkomen haar bezinning, barstte in snikken uit en rende naar de slaapkamer, waar zij zich opsloot. Ik geloof, dat ze op dat moment dacht, dat mijn vader Noesa had doodgeschoten. En daar zat ik dan alleen en keek met ontzetting toe hoe vadrs witte jas zich rood kleurde met Noesa's bloed! Wat er verder gebeurde ging zo snel in zijn werk, dat ik 't me niet zo goed meer herinner. Wel weet ik, dat baboe aan kwam hollen, me optilde en zeker een uur in de achtergalerij heeft rondgelopen, mij als een baby, in de slendang dragende. In die tijd hadden we nog geen auto of telefoon, met het rijtuig bracht mijn vader Noesa naar het hos pitaal in de stad. Gelukkig viel het mee, het was een diepe vleeswond boven aan de schou der. Geregeld hield de dokter mijn ouders per „plajangan" op de hoogte van de vorderingen in Noesa's herstel. Ook bezocht mijn vader hem, zo vaak als zijn drukke werkzaamheden dat toelieten. En Noesa toonde zich er steeds roerend dankbaar voor. Maar op een keer was het bezoek dat Noesa toen kreeg hem verre van welkomHet ge recht, in de vorm van een mantri-politie, wenste hem n.l. te spreken. Wilde toean Noesa niet een aanklacht tegen de toean in dienen, daar was hij, Noesa, gerechtigd toe, dan zou mantri wel even een rapport opmaker danen mantri deinsde verschrikt terug. Met zijn koolzwarte ogen flikkerend van woede, al zijn witte tanden hel afstekend in zijn donkere gezicht, donderde Noesa: wat Mantri wel van hem dacht, dat hij zijn toean aan zou klagen, terwijl dit ongeluk zijn, Noe sa's eigen stomme schuld was geweest, enz. enz. Na Mantri's overhaast vertrek was het gedaan met Noesa's rust. Verbeeld je dat de politie zijn toean zou ondervragen terwijl hij er niet bij wasEn niet tegenstaande de protes ten van het hospitaal en nog voordat de dokter mijn vader had kunnen waarschuwen het rijtuig te sturen, had Noesa de benen genomen. Twee en een half uur heeft hij gelopen voor hij plotseling voor mijn verbaasde en ontroerde vader stond. Lang hebben de 2 mannen mekaar de hand geschud en ze hebben zich niet geschaamd voor hun vochtige ogen. Over mijn moeder spreek ik niet eens, die zwom gewoon in haar tranen weg. Door de goede zorgen van zijn vrouw en de versterkende hapjes van mijn moeder werd Noesa al heel gauw weer de oude. De jaren gingen voorbij en er kwam een tijd dat ik alleen met de grote vakanties thuis kon komen. Maar altijd was Noesa er! Ieder keer wat meer gebogen en zijn zwarte kroes kop steeds grijzer maar onwrikbaar trouw en betrouwbaar; geen ongerechtigheid, hoe klein ook, duldend; toezicht houdend en wakend over de bezittingen van zijn toean. Soms begon mijn vader aarzelend over zijn pensioenering, maar een verwijtende blik uit Noesa's donkere ogen deed hem ogenblikkelijk zwijgen. En toen kwam de dag dat ik wist dat Noesa mij bij mijn thuiskomst niet zou begroeten. Hij was gestorven, tevreden en kalm, gelukkig in het besef dat hij tot het laatste toe over de bezittingen van zijn toean, njonja en hun kinderen had kunnen waken. Af. R. - S. In de werkpaats van onze zaak konden de toekangs raar met autonamen haspelen. Luis- terd U maar: Chevrolet werd vertaald als sssssprolèt; Chrysler heette Sisseler; Plymouth noemden ze Pliemoes; Ford was natuurlijk Porret; en Packard kwam er af met Pakhaar. XYZ. 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 15