Raa
r, maar waar
SHoebondo
Kamp-flitsen
Niemand, die mij persoonlijk goed kent, durft
te beweren dat ik vrees ken. Hetzij vrees voor
lichamelijk geweld, hetzij voor „ongeziene"
dingen. Ik ben gewend alles wat mij vreemd
voorkomt, grondig te onderzoeken en meestal
is het eindresultaat dan zó, dat ik het niet
nodig acht, mij er verder druk om te maken.
Deze geschiedenis, die ik U nu vertel, is waar
gebeurd, en wel op Djakarta, het Djakarta van
1951.
Iedereen weet dat het toentertijd zeer moeilijk
was aan behoorlijke woonruimte te komen.
Tenzij men een flink bedrag als „wang koentji"
afschoof, maar wij, mijn man en ik, hadden
geen geld op de bank. We leefden alleen
van het salaris van mijn man en dat was heus
niet zo veel. En dus stapte ik op een dag naar
het bureau van Sociale Zaken en vroeg, naar
aanleiding van een brand, die mijn huis ver
woest had, woonruimte. De Chef, een Javaan,
was een zeer vriendelijke man en vroeg mij,
waar of ik dacht te kunnen wonen. Toevallig
wist ik dat de slachtoffers van de grote brand
te Krekot een plaats hadden gekregen achter
de Academie Zeevaartschool te Goenoeng Sari,
en dus vroeg ik de chef of ik me ook daar
mocht vestigen. Ze hadden daar een aantal
huisjes neergezet, de meesten waren nog leeg,
omdat de rechthebbenden naar elders, waren
gegaan of bij familie waren ingetrokken. De
chef schudde zijn hoofd en vond dat ik er
niet in paste, maar ik zeide hem dat ik toch
èrgens moest wonen. En dus vroeg ik een
schriftelijke toestemming voor bewoning van
één van de huisjes. Laat me zeggen dat ik erg
veel hulp van de, reeds daar gevestigde kam
pongmensen heb gehad. Er kwam direct een
meid naar me toe om zich als baboe aan te
melden. En zij vertelde me ook dat het huisje
dat ik uitgezocht had, „niet goed" was. Er
was een „boze geest" in, en de vorige bewoners
waren daarom ook weggegaan en hadden zich
een andere tampat uitgezocht.
Maar ik lachtte erom, ik vond dat ik een goede
keus had gedaan en dus bleef ik. Ik gaf een
inwijdingsfeestje om de „boze geest" te bezwe
ren en de baboe gerust te stellen.
Maar ik woonde er nog niet lang, toen er
vreemde dingen gebeurden. Iedere avond,
zodra de nacht was ingevallen en wij reeds in
bed lagen, begonnen de voetstappen te komen.
Ik ben gewend om zonder licht te slapen,
aangezien de nachten nooit helemaal donker
zijn en ik genoeg licht kreeg door mijn open,
getraliede raam. Ik werd er iedere avond
wakker van, mijn man niet. Die sliep heerlijk-
rustig verder. De voetstappen begonnen in de
hoek van mijn kamer om door de deur, die al
tijd open stond, naar de binnengalerij te gaan.
Als ik stil lag om te luisteren, kon ik ze dui
delijk horen, als ik op ging zitten om te
kijken, voorzover ik iets kon zien, hielden ze
op. Iedere avond, met de regelmaat van de
klok, kwamen en gingen de voetstappen. Op
het laatst raakte ik er aan gewend. Dat duurde
5 maanden, toen kwamen er geen voetstappen
meer. Een kennis van mijn baboe, die op een
keer toevallig mijn huis passeerde, vroeg me,
wat ik zo laat in de nacht in een stikdonker
huis te wandelen had. Hij had de voetstappen
gehoord, geprobeerd te gluren, wat hem niet
gelukt was en verwonderde zich erover. Dus,
dat was dat. De tweede vreemde gebeurtenis
die plaats had kan ik tot nog toe niet ver
klaren. Op een nacht werd ik door een vrese
lijke ruzie gewekt. Het waren de stemmen
van een man en een vrouw, die op z'n
Javaans een erge herrie met elkaar schenen
te hebben. Ogenschijnlijk stonden ze onder
mijn slaapkamerraam hun vete uit te maken.
Het was volle maan, het licht scheen in mijn
kamer en dus stond ik op en nam mijn eveready
van onder mijn kussen. Mijn man sliep heerlijk
en ik vond het jammer hem wakker te maken.
Dus ging ik via de keukendeur naar buiten
omdat ik die herriemakers wou betrappen.
Van het moment dat ik uit bed stapte, de
lamp greep en naar de keukendeur ging,
waren ternauwernood 5 minuten verlopen.
Toen ik echter de hoek omsloeg en de tuin
Naar aanleiding van ons artikel ovet Dr. Ir. C. J. De Groot in Tong-Tong No. 3 ran 13 augustus
1963 ontvingen wij een brief van de heer 11. A. J. Libosan, die de heer De Groot goed
gekend heeft gedurende de tijd, toen de grote internationale radioverbindingen tot stand werden
gebracht. Hij zond ons een foto van het radio zend- en ontvangststation Landangan. waarmede
een rechtstreekse verbinding werd verkregen met Sanggaboewana op de Philippijnen. Speciaal
voor lezers, die bekend zijn in de radiowereld is deze foto, welke wij hierbij reproduceren zeker
van historische waarde. In 1912, toen deze foto gemaakt werd, zag een radiostation er toch wel
heel anders uit dan heden ten dage.
inkeek, kon ik niets ontdekken. Nu stond mijn
huisje op een hoek van een weggetje, links
en rechts waren uitgestrekte alang-alangvelden.
De maan scheen prachtig, ik liep links en
rechts door het korte alang-alanggras, het
was overal rustig. Het was ook heel laat op
de avond, ik kon overal verderop kijken, niets
te zien, zelfs geen hond. Ik was wel heel erg
verbaasd, want in die 5 minuten tijd konden
de twee herriemakes zich onmogelijk zó vlug
uit de voeten maken dat ze onzichtbaar of
onvindbaar waren. Toen ik weer in mijn kamer
was en op de wekker keek, stond zij op 5
minuten over 2. Ik heb nooit een oplossing
voor dat nachtelijk burengerucht kunnen vin
den.
De derde vreemde gebeurtenis was, dat ik op
een nacht wakker werd geschud. Letterlijk,
geschud. Mijn bed schudde heen en weer. Ik
zat direct overeind en dacht aan een aardbe
ving. Het schudden hield op, en dus ging ik
maar weer liggen en sliep in. De volgende
dag vroeg ik aan mijn baboe of er een aard
beving was geweest, maar zij zeide van „neen".
Ik vertelde baar niets van die schudding omdat
ik haar niet bang wou maken. Eer. paar nachten
gebeurde er niets, en toen, kwam het schudden
weer. Weer zat ik overeind, maar ik zag niets.
Ik keek onder het bed, maar daar was ook al
niets te zien. Zoals gewoonlijk sliep mijn man
heerlijk en onbezorgd. Het schudden was opge
houden, dus kroop ik maar weer onder mijn
deken en was weldra ingeslapen. De volgende
dag ging ik naar het kamponghoofd en vertelde
hem van dat .geschud en wat ik er tegen kon
doen. Hij dacht een poosje na en zeide toen:
„Mevrouw, er zijn dingen die we niet verkla
ren kunnen. Het enige wat U kunt doen is,
wanneer er weer aan uw bed geschud wordt,
te schelden en zeggen, dat U blijft en dat U
niet weggaat. Misschien helpt dat wel". Enige
dagen gebeurde er niets, maar op een nacht
werd ik weer wakker, omdat mijn bed heen
en weer bewoog. En ik sliep net zo heerlijk!
Ik was zó vreselijk kwaad en opeens dacht ik
aan de raad van het kamponghoofd. Achteraf
beschouwd was het toch maar al te gek, ik
weet niet hoe ik er toe kwam, maar opeens
begon ik te schelden, op z'n Engels! Waarom
ik opeens midden in de nacht op z'n Engels
begon te tieren en te schelden weet ik tot nu
toe nog niet. Men zou toch eerder aannemen
dat ik of op z'n Hollands of op z'n Maleis zou
schelden! Maar het schudden hield op, mijn
man werd wakker door het lawaai en vroeg
slaperig wat er was. Ik zeide van „niets",
waarop hij zich omdraaide en weer insliep.
Ik kon niet direct slapen omdat ik erover na
dacht waarom ik niet in het Maleis had
gescholden. Maar ik heb nooit meer last van
het schudden gehad.
Ik bleef in dat huisje wonen, totdat ik naar
Nederland vertrok. Er kwamen nog vele vreem
de gebeurtenissen, waar ik nu nog over pieker,
zo, in mijn stille ogenblikken. Mevr. N. P.
In het begin van de krijgsgevangenschap, toen
nog betrekkelijk veel was toegestaan, stonden
aan de ene kant van het prikkeldraad enige
krijgsgevangenen en liep aan de buitenkant
een broodventer zijn waren aan te prijzen:
,.Ajo, ajoh, roti manièèèès, pruhten kiekkoek,
huppel-de-koek".
Kapitein tot si-Bloem: „Vruchten kiekkoek is
waarschijnlijk vruchten-cake, maar wat in he
melsnaam is huppel-de-koek?"
Si-Bloem: Ja Kep, als huppel-de-koek die
heful met fulling".
Kamerwacht meldt: ..Kep, de knop van de
lamp haat niet aan, aanhesien aardbeien se
hebben hun nest in gebouwd" (Hij bedoelde
sluipwespen). A. G. FRANKEN
8