cle tienduizend V. Tao Teh King Maria Dermoüt TONG TONG Een artikel met een verzoek. Lees het tóch maar door en vraag Ij zelt af of er niet op zijn minst een groot gelijk schuilt in mijn veronderstelling dat ik U goed gepeild heb als lezer van dit blad. T. R. De tien duizend dingen: De verhalenbundel van Maria Dermoüt van die naam. De tekst van Tao Teh King, die met deze woorden begint. De tien duizend abonnees van Tong-Tong. Wonderlijk, lachwekkend misschien(?) dat waarnemen van deze vier woorden drie ver schillende zaken tegelijkertijd bij mij wakker roepen? Toch is er een zo grote overeenkomst in inhoud van deze drie begrippen voor mij aan wezig, dat ik in dit artikel proberen zal, het te ontleden. En als ik er uit kom, komt het stuk in ons blad. Hoewel de chronologische volgorde van de drie begrippen in de titel juist is, zal ik toch beginnen met Maria Dermoüt en in het algemeen met de Indische literatuur, omdat mijn aantrekking tot en mijn grote liefde voor juist de Indische literatuur mij ertoe gebracht heeft weer opnieuw in een „oude liefde" te duiken: de Aziatische literatuur. Als U mij vraagt: de Indische literatuur is Aziatischer dan de meeste mensen wel den ken (en de schrijvers zelf wel weten). Natuur lijk niet in de taaihantering (al zijn etelijke stijlvormen niet zo Europees als verondersteld wordt), maar ongetwijfeld in de wijsgerige beschouwing van bet leven. Die acht ik bij de Aziatische schrijvers rijper dan bij de Euro pese. Hierover zijn t.a.v. veel levensvormen en problemen interessante studies te schrijven; zelfs n.a.v. één novelle is dat al mogelijk. Misschien doe ik het nog wel. Maar wie beurtelings Indische schrijvers en Aziatische schrijvers leest, zal met verbazing constateren dat vele ideeën en uitgangspunten van beide niet alleen sterk overeenkomen, maar ook dat sommige haast letterlijk overge nomen zijn met een lichte verandering, die vermoedelijk niet opzettelijk is, maar waarbij positief niet van plagiaat gesproken kan wor den. Aan de andere kant is er bij vele Indische schrijvers en hun Nederlandse (lees: Euro pese) tijdgenoten vaak geen spoor van over eenkomst. Neem drie voorbeelden: Multatuli, Couperus, Maria Dermoüt. Deze drie staan zeer duidelijk volslagen apart van niet alleen hun tijdgenoten, maar van de hele literatuur. Vergelijk Maria Dermoüt en Rini Carpentier- Alting. Op slag herkent men wèl de overeen komst tussen die twee: het mijmerende ele ment, dat ik bij Maria Dermoüt „dongèng" heb genoemd, een karakterisering, die veel mensen nogal denigrerend vinden. Omdat „nederige oude Javanen" plegen te dongèng en „oude, arme varensgezellen" plegen te vertellen in „yarns", een verhaaltrant waarvoor in het Nederlands helaas geen vertaling be staat. Maria Dermoüt denkt men is een schrijfster van grote allure, een kunstenares, en die vergelijk je niet met arme, oude men sen. Fout. Er is maar één graadmeter: veel en ruim geleefd hebben of niet veel geleefd hebben. En wie zoveel van het leven heeft gezien, meegemaakt en geleerd dat op den duur alle schijnbaar aparte ervaringen aaneengroeien tot in elkaar overgaande waarden, die „dongèngt". Omdat het geen zin meer heeft herkomst of precieze vorm van elke gedachteninhoud pre cies te plaatsen. Ter illustratie van wat ik bedoel in sterke overeenkomst tussen Aziatische en Indische auteurs, twee voorbeelden: Multatuli's „Japan se Steenhouwer" en het verhaal uit de Pan- tsjatranta over de gemetamorfoseerde muis. En de verhalenbundel van Maria Dermoüt „De tienduizend dingen" en de versregel uit de Tao Teh King. Het is niet zozeer de overeenkomst in vorm, die opvalt, maar de overeenkomst in denk wijze, die haast automatisch dezelfde beeld keuze nodig maakt. Hetzelfde ongeveer als de berghut „Lali Djiwo" van de Schot De Clonie MacLennan, waarin deze „zonderling" zich terugtrok om „als een Boeddhist te mediteren", i.pl.v. zoals gebruikelijk met zijn welverdien de centjes in Europa „van het leven te genie ten". En niet, zo dat men „volgens oud- Javaans recept" ook wel eens aan het „lalidji- woën" slaat, maar men een levensinstelling heeft ontwikkeld die vanzelf tot zelfinkeer leidt (lali djiwo betekent zielsvergetelheid). Wie Indische schrijvers herhaald en aandach tig doorleest, ontdekt vele patronen van Azia tische literatuur en wijsbegeerte, die vaak helemaal niet door studie verkregen zijn, maar door een wijze van leven onbewust ontwikkeld moeten zijn. Slaat men dan, na Maria Dermoüt, de Tao Teh King op, Hoofdstuk 76 dat heet „Wacht U voor Kracht", dan leest men (ik vertaal vrij): 1. Gedurende zijn leven is de mens teder en delicaat. Als hij sterft is hij stijf en strak. 2. De tien duizend dingen, het gras zoivel als de bomen, zijn bij leven teder en buigzaam. Als zij sterven, zijn zij hard en droog. 3. Aldus zijn het Harde en het Krachtige de gezellen van de Dood. En het tedere en delicate de gezellen van het Leven. Daarom zal hij die gewapend is, niet overwin nen. 4. Zodra de boom krachtig geworden is, is hij gedoemd om te sterven. 5. De sterken en groten blijven onder. De lederen en delicaten blijven boven. Op slag herkent men al die wonderlijke figu ren in Maria Dermoüts verhalen, en men ziet ze in de enig eeuwige juxtapositie van het Leven en Dood. Niet in wetmatig gestelde uitspraken als in de Tao, maar in sprookjes- achtig wisselende figuren, zo teder en delicaat dat zij eeuwig zullen leven. Heeft Maria Dermoüt een titel gekozen uit de Aziatische literatuur om daarop Europese bel- letrie te schrijven? Neen, ik geloof dat zij Aziatisch schrijfster is in een Europese taal. Zoals Lin Yutang, Narayan of Joaquin. Bij haar zowel als in de Tao Teh King vindt men „De Veronderstelling dat de Lezer het Ook wel Weet", dus het schrijven of studeren op gelijk niveau. Dus het vermijden van om slachtige bewijsvoeringen en opsomming van alle details. Het vermelden van „de tien duizend dingen" is genoeg. En om de variatie aan te duiden: „het gras en de bomen". Er is noch in de Tao noch bij Maria een ver langen om draken te doden, systemen uit te vinden, onrecht te bestrijden, te bekeren. Het Krachtige en De Dood worden genoemd als de zwarte kwadraten in het schaakspel naast de witte. Er is vrije keus. Waar sta je? Dat is alles. Wie de verhalen van Maria Dermoüt leest vindt bij haar dezelfde indifferentie voor imposant of groot en nederig of klein. De bergen worden in één adem genoemd als de tieliels op de sawah. Uiteraard is er ook geen chronologische dwang, want het goede en kwade leven nu nog (voort). Schimmen treden naar voren uit de nevels van het verleden; de realiteit van nu schijnt onbelangrijk en ver vaagt tot een droom. Bij Rini Carpentier- Alting vinden wij dezelfde levensbeschouwing terug. Vandaar dus, dat in dit dynamische Westen, dat graag puntjes op de i zet, dat graag doceert en volgens de wetten van de Rede oordeelt en veroordeelt, beide schrijfsters misschien wel nooit populair zullen worden. Na honderd jaren is een eindeoos bewierookte Multatuli geen deel geworden van het Neder landse gedachtenleven. En dan „de tien duizend dingen" van de con tacten van tienduizend lezers van Tong-Tong. Ik weet niet hoe het U vergaat, maar in al de ingezonden artikelen voor dit blad leeft de zelfde levensbeschouwing min of meer als bij Maria Dermoüt en in de Tao. De occidentale toeschouwer wordt er gewoon kregelig van: „al dat heimwee, al die voorbije herinnerin gen...", waarop de Indischman nogal moede loos alleen kan antwoorden als de dichter T. S. Eliot: „It is not that it is not that at all..." Het leven is niet een reeks gebeurtenissen in een vaste chronologische orde van oorzaak en gevolg, van waardevol en waardeloos, van schuld en boete, van voorbij en actueel. Je kan niet kregelig bij een aantal gebeurtenissen een kruisje zetten en zeggen: gebeurd in 1921? Voorbij. Streep erdoor. Al mijn Indische lezers zijn niet onzakelijk, zijn géén zeurige mijmeraars die „buiten het leven" staan. Zij staan er rustig middenin en hebben zich perfect aangepast in Europa tot waar zij de grens getrokken hebben. En achter die grens leeft een vaak onmetelijke en rijke wereld, waar miljoenen westerlingen nog nooit één stap gezet hebben. (Lees verder pag. 29) 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 10