NAKLANK
\ó<c$
Als het regende, mochten de kinderen in de
regen baden. In een tjelana kodok met een
otoótje hurkten zij onder de regenpijp en lieten
het water over hun blote rugjes plenzen. Dan
zongen zij naar hun moeder, de met éen hand
doek over de arm naar ze stond te kijken:
Zou je niet liever n$ar binnen gaan
Kind, je wordt helemaal nat!
Waarom toch blijf je in de regen staan
Kom in de kamer mijn schat
Meiregen maakt, dat ik groter ward!
Groot zijn, dat wens ik zo zeer!
Moederlief, was ik maar groot genoeg,
Ik stond in de regen niet meer!
Groot zijn! Maar dan zijn de kinderjaren
voorbij en blijven alleen de herinneringen.
Herinneringen aan innige zorg en liefde, aan
een oud huis, aan een koele tuin.
Ma vieille maison,
Toi, qui someille, si vieille
Dans le vert gazon!
Sluimert het oude huis? Luistert het naar de
echo's van de liederen en de klanken, die in
de vertrekken en galerijen zijn achtergebleven?
Droomt het van de kinderen, die er speelden
en er zo gelukkig waren?
Het heeft de bruidsfeesten meegemaakt. De
kinderen trokken weg.
,,Wo Du hingehst
Da wil! auch ich hingehen"
Maar zij kwamen telkens weer terug. Dan
voelden zij de veilige beslotenheid van het
huis, de liefderijke sfeer, die op hun jeugd
zo'n indringende invloed had.
Zij waren er om de grootmoeder naar haar
laatste rustplaats te brengen.
Bloemen uit de tuin legden zij in haar lieve
handen, melati en sedep malem.
De klanken in het huis verstilden.
Toen gingen zij voorgoed weg, maar in hun
dromen staat steeds weer het oude huis, zij
lopen door de kamers en de geurende tuin en
horen de oude melodieën.
CORRA CORRA
Het oude huis stond in een grote, koele tuin vol vrucht- en bloemenbomen. De
geuren van de djamboebloesem, van de djeroek-bali-'bloemen in de achtertuin, de
patjar tjina en de tjempaka gondok vermengden zich met die van de houtsoorten
en de kruiden, die in de bij gebouwen gedroogd en gestampt werden voor doepa
en obat. In het huis roken de kasten en de commodes zo heerlijk naar melati, rozen
en akar wangi.
De geuren behoorden bij het huis, net als de klanken en geluiden, die elke dag
opnieuw het leven zo boeiend maakten.
prauw gleed weer los en de roeiers konden
veilig de baai binnenvaren.
Trots en dapper was de grootmoeder, ook als
zij zong:
,,Sio, si o, Djiwa
Hidoep, hidoep soesah!"
Zij leerde de kinderen liedjes in allerlei
dialecten, in het Frans en in het Duits, ernstige
en grappige liedjes. Zij leerde hen dansen, de
wals en de kruispolka en speelde erbij op de
harmonica. Zij danste een horlepijp met de
handen op de rug en zong erbij en de kinderen
deden het haar na, tot groot vermaak van hun
jonge moeder en het oudere zusje. Zij zong
een lied op de melodie van „Ma Normandië"
van Fred Bérat:
En als ik zing: ,,Ma Normandie"
Dan zegt Mama: ,,Itoe bagoes!"
,,Je t'aime tant, ma belle patrie!"
Dan zegt Papa: ,,Poekoel teroes!"
Soesi Trijn zingt een duits lied
Boeng Indrik: ,,0 sole mio
Mama, Papa verstaan het niet.
Zij roepen toch: Bravo, bravo!"
En dit lieve liedje dat de kinderen zo graag
zongen, omdat hun moeder Maria Elizabeth
heette:
O, Naam, zo zoet in d'oren
Van wie Maria mint,
O, Naam, zo innig dierbaar
Aan het harte van uw kind.
Geef, dat uw Naam, Maria,
Steeds in mijn ziele leeft
En, stervend, op mijn lippen beeft
Ave Maria.
Elke morgen het fluitspel van een buurman
met oefeningen en melodieën: de Serenade
van Titl, de Stephanie Gavotte en Love's
dream after the Ball van Czibulka. Het klop
pen van de toekang dang-dang over de spoor
brug: als het mooi weer was, klonken de
slagen luid en helder, als het regende, werkte
hij in zijn kamponghuisje en waren zij doffer.
Het fluitsignaal van de trein bij de overweg
vlak bij het huis, het rhythmisch denderen
van de wielen over de rails, als hij achter
langs in de diepe spoorbaan passeerde en de
opwindende geur van de rookkolom uit de
locomotief. Het doek-doek van de houten
stamper in het blok of van de ijzeren stamper
in de vijzel. De muziek van de oude gram
mofoon met rollen en een hoorn en van de
orgeldoos met zijn getande schijven, die zo
weemoedig „Les cloches de Corneville" tin
gelde. De klanken van harmonica en cither.
De geluiden van de vogels en de kippen op het
erf en van de honden en de poezen in en om
het huis.
De grootmoeder kon de kleine kinderen niet
zien huilen, zij verborg dat achter strenge
woorden: ,,Je moet te trots zijn, om te huilen.
Jullie stamt af van het Boeginese volk. Dat is
een trots en dapper volk". En dan vertelde zij
van de kleine prinses van Bonthaïn, die in
een prauw met anderen was gaan spelevaren.
De prauw bleef plotseling steken. Waarop?
Zij stond op de achtersteven met een wierook-
bakje in haar hand en zong een bezwerings
lied, zij strooide bloemen over het water. De
11