DE INDO
IN BRAZILIË
INDISCHE Nederlanders
op ARUBA
Zowel moreel als praktisch gesproken zou de
Indo het Braziliaanse volk zeer hoog moeten
waarderen. Het is namelijk een zeer gemengd
volk, dat de rassenmenging niet slechts pro
pageert, maar ook als deugdelijk beschouwt.
En inderdaad lossen de rassen snel in elkaar
op in Brazilië, hoewel hier en daar een vleug
je vooroordeel blijft bestaan. De grootste niet
officiële, maar toch duidelijk merkbare dis
criminatie is gericht tegen de neger. Wanneer
wij dit echter voorlopig even buiten beschou
wing laten, zouden wij dus kunnen zeggen,
dat de Indo zich in Brazilië thuis zal gevoelen
als een vis in het water, daar het gehele volk
van president tot bakker en slager toe hier
heerlijk vermengelmoest is. Op uiterlijke gelij
kenis na houdt echter elke vergelijking met de
Indischman op. Mensen, die uit Indonesië
komen, missen hier de gemoedelijkheid, de
vriendschap, de tjamil-tjamil. Mensen uit Indo
nesië, die hier in Tong-Tong lezen, hoe heerlijk
naar Californië geëmigreerde Indo's in Tijuana
smikkelen, kunnen slechts een diepe zucht
slaken, want dat is een verre herinnering, a
far cry, zegt de Engelsman. En bij ons, Indi
sche mensen, gaat de liefde door, en huist in de
maag. Her geen lopende warongs met allerlei
eetwaar, geen karretjes of stalletjes met typsch
Braziliaanse gerechten. Wel wordt fruit op
straat gevent en ook katjang en „pipoca" pop
corn djagoeng brontol). Soms vindt men in
de buitenwijken hier en daar een onguur stal
letje, waar een delicieuse saté wordt verkocht.
Maar verder niets, geen smoezelige restau
rantjes, waar toch goede kost wordt geleverd,
zoals je die vindt op Pasar Baroe, of in
Athene, Algiers en Tijuana. Zo'n waronkje,
waar je genoegelijk kunt samenhokken bij een
warme schotel, waarvoor je je ziel zou willen
verkopen. De traditionele trefpunten in Bra
zilië zijn de ,,bars" waar het dan ook van
wemelt, en die dezelfde sociale rol vervullen
als in Holland de café's. Alleen is het verschil
groot; in Holland zijn goed ingerichte en
verlichte zaken, de ,,bar" echter een uit
slechte steen opgetrokken hok, slecht verlicht
en slecht geventileerd.
Aan de verzakte bar of geleund tegen de
deurposten en muren, of gezeten op de stoep,
doen mannen in smoezelige hemden, gerafelde
broeken en afgetrapte schoenen zich tegoed
4aan „carpirinha", ,,batida" of ,,pinga" (alle
maal Braziliaanse versies van de borrel) of
goedkope cognac. In de centra van de steden
zijn de bars natuurlijk veel beter ingericht en
kan men zelfs zitplaats vinden aan tafels.
Daar worden de bars gefrequenteerd door goed
gekleed publiek en zelfs door dames.
In de bars kan men verder ook de onvermijde
lijke ,,café-zinho" krijgen. Dat is een soort
espresso koffie, zeer sterk, en opgediend in
kleine kopjes, of soms in borrelglazen. De
smaak vaieert van zeer goede koffie tot ge
suikerd afwaswater. Deze „café-zinho" wordt
bij alle gelegenheden gedronken. Maar wij,
Indische mensen, zijn niet zulke sterke drin
kers en vragen al gauw: ,,en etennja, Peh?"
De ,,bife" is hier het meest gangbaar. Het ge
recht wordt onder allerlei fantastische namen
aangediend, maar in wezen is het een stuk
vlees, dat de Indo-ziel bedroefd maakt. Het
nationale gerecht is de ,,feijoada", zoiets als
Max Woisky's bekende B.B. met R., bruine
bonen met rijst, een vette saus er over en op
gediend met een soort gehakte spinazie. Velen
zullen dit wel met genoegen eten maar schrij
ver van dit stukje kan het helaas niet ver
werken.
Dan leveren de bars nog een soort sandwich
en een gevuld pasteitje of een kippeboutje, in
deeg gebakken, maar vrij smakeloos. Neem
daarbij dan nog de Braziliaanse onwil om een
goed produkt te leveren, dan begrijpt U, dat de
lekkerbek-Indo hier in de kou staat. Natuurlijk
bestaan er ook ,,hot-dog stands" en „hambur
ger drive ins", maar dat is grotendeels over
gewaaid uit de Verenigde Staten. In de grote
restaurants kun je goed eten, maar „geldnja
waar?"
De laatste vier jaren zijn hier nog de paste-
larias opgeschoten, begonnen door Chinezen
uit Sjanghai en Hongkong. Zij verkopen vlees-
gehakt of jonge kaas of palmito gebakken in
plakdeeg ter grootte van de hand en voor
liefhebbers is er waarachtig ook echte sambal
badjak. Deze pastelarias sloegen in als een
bliksemstraal in een bliksemafleider en de
exploitanten maken geld als water. En zo
ontmoetten wij ook mijnheer Kwee uit Dja
karta, die hier een restaurant heeft geopend
en bij mijnheer Kwee hebben wij ons hart nog
eens kunnen ophalen aan loempia's en Poe-
joeng-hai. Mijnheer Kwee had echter zwaar
te kampen met de hoge prijzen. Tahoe en
ketjamba wordt geleverd door de Japanners
tegen een redelijke prijs, maar de rest is pe
perduur en aan Indische kruiden ontbreekt
hier veel. Zodat mijnheer Kwee zijn restau
rant na een jaar verkocht en kippen ging hou
den in het binnenland.
Alleen als je bij de Indischman thuis komt,
dan kun je natuurlijk je hart ophalen en dan
zie je weer, dat hoe karig een Indo het ook
heeft, de makanan is boekan main. Daar kan
een Braziliaan in geen honderd jaar bij.
Ook Indische mensen hebben het met een
restaurant geprobeerd. De bekendste was de
heer R., die een uitstekend klein zaakje dreef,
waar zelfs Yanks en hoge omes van de grote
maatschappijen kwamen eten. Maar de heer R.
ging door overmoed en verkeerde administratie
op de fles.
Een ander was de heer H., die een betere
administratie voerde maar niet op kon tegen
de hoge onkosten in de stad en dus maar ver
trok naar het binnenland, waar hij een beschei
den restaurantje is begonnen.
En nu blijven wij maar hopen, dat er een
andere taaie Indischman in zal slagen, een
blijvend goed zaakje op touw te zetten. Tot
nu toe kijkt de emigrant Indischman in Bra
zilië maar eens om zich heen en zegt wat de
„tja" aangaat „gaplek, peh". NO-NO
Aruba is een klein zonnig eiland, gelegen voor
de kust van Venezuela. Het heeft veel bekend
heid gekregen door de grote olieraffinaderijen.
De Lago Company, een onderafdeling van de
Standard Oil Co. of New Jersey, betrekt uit
Venezuela ruwe olie, welke met grote tank
schepen naar Aruba wordt vervoerd. Dank zij
deze grote olieraffinaderijen beschikt Aruba
over goede bestaansmogelijkheden
Sedert 1955 zijn de Nederlandse Antillen niet
langer een kolonie, maar zijn opgenomen in
Koninkrijksverband, hetgeen neerkomt op zelf
standigheid. Het bestuur bestaat uit de Staten
en de eilandsraden. Om de vier jaar zijn er
verkiezingen, die in het algemeen rustig ver
lopen. De bevolking van deze eilanden is
zeer homogeen met een eigen landstaal, Papia
mento. Deze taal heeft een uitgesproken eigen
karakter, want in de loop der tijden is zij
samengesteld uit Spaans (overheersend), En
gels, Portugees en Nederlands. Zo is het bij
voorbeeld grappig te weten, dat het woord
„schoenen" in deze taal voorkomt als „sapa-
toes", net als in het Maleis. Het is afgeleid
uit het Portugees of Spaans. Zo zijn er veel
meer voorbeelden.
Over het algemeen is de aard van de Antil-
lianen zeer vredelievend en gastvrij. Jammer
genoeg worden deze uitstekende eigenschappen
wel eens bedorven door drankmisbruik, waar
van soms hele gezinnen de dupe worden. Dit
euvel komt uiteraard overal ter wereld voor,
maar op een klein eiland, waar iedereen el
kander kent en de plaatselijke nieuwtjes zich in
grote belangstelling mogen verheugen, valt dit
des te meer op.
Voor de ontwikkeling van de bevolking wordt
veel gedaan. Scholenbouw en onderwijs in het
algemeen vormen de grootste posten op de
eilandelijke en landelijke begrotingen. De
laatste jaren bezetten hoe langer hoe meer
landskinderen voorname posten, waarvoor de
opleiding nog steeds in Nederland wordt
genoten. Om een algemeen beeld te geven van
de studiemogelijkheden kan vermeld worden,
dat er naast de lagere scholen ook M.U.L.O.,
H.B.S. en tweejarige kweekscholen bestaan.
Verder een technische school, huishoudscholen,
B.L.O. scholen en particuliere avondcursussen
Steno-typen en handelscorrespondentie. Voor
verdere studie gaan de kinderen naar Neder-
lnad of naar de Verenigde Staten, een kostba
re geschiedenis.
De laatste jaren is het Gouvernement uit gaan
kijken naar andere bronnen van inkomsten
naast de olie. Verscheidene industrieën werden
benaderd, maar zo gemakkelijk blijkt dit niet
te zijn. Er is heel wat investeringskapitaal
nodig, voordat een fabriek kan beginnen te
draaien. Alles moet worden ingevoerd, zowel
bouwmaterialen en machines als kleding en
consumptiegoederen.
Wel kan Aruba trots zijn op zijn waterfabriek.
Deze is enig in zijn soort op de gehele wereld.
Het is een combinatie van een water- en
energiebedrijf volgens een vastgelegd systeem.
Het drinkwater wordt uit zeewater gewonnen
en is heerlijk van smaak. Deze fabriek is een
miljoenenproject en door de bijzondere wijze
van produktie is de prijs van het water voor
huishoudelijk gebruik naar verhouding hoger
dan elders.
Eveneens miljoenenprojecten zijn de prachtige
havens, waar de grootste schepen kunnen aan
leggen. Regelmatig doen grote passagiers
schepen de eilanden aan. Op deze wijze en
verder per vliegtuig wordt het verkeer met de
andere eilanden en met de rest van de wereld
onderhouden.
Het verkeer op het eiland zelf geschiedt meest
al per auto. De meest luxueuze wagens, zowel
Amerikaans als Europees ziet men hier rijden.
Treinen of trams kent men niet; daarvoor is
de aanleg te kostbaar en zijn de afstanden
te klein. Wel komen de laatste jaren fietsen
en brommers meer in zwang. In de buiten
districten wordt de post per jeep bezorgd.
Zij die hier langer dan een jaar of tien zitten,
hebben over het algemeen een eigen huis, dat
naar gelang van inkomen een villa-achtig ka
rakter heeft, dan wel wat minder pretentieus
(Lees verder volgende pag.)
24