JAGER uit het OOSTEN "Awake! For Morning in the Bowl of Night Has flung the Stone that puts the Stars to Flight: And Lo! The Hunter of the East has caught The Sultan's Turret in a Noose of Eight Nu de tijd gekomen is om een kerstartikel te schrijven (als de nachten langer en de dagen somberder worden) komt vanzelf ook de stemming dat Omar Khayyam vaker in mijn gedachten is over het algemeen veel Oosterse poëzie. Vreemd dat ik dan denk: gaat het wel aan om een kerstartikel te beginnen met een vers van een „heidens" dichter? Nochtans: Omar Khayyam is een begenadigd dichter en een eerlijk mens. Ook is hij een verdrietig mens. En hij is een „Hunter of the East" een jager uit het oosten, wat wij, lezers van Tong-Tong allemaal zijn. Jagers van het geluk. En als wij „ver van huis" zijn en het is nacht en het geluk schijnt heel ver, zou het dan wonderlijk zijn als onze woorden somber zijn? Ook Jezus kende vertwijfeling in de verschrikkelijke nacht in de Hof van Gethsemane. En wij zijn maar kleine mensen; hoeveel groter zijn niet onze angsten en kommernissen. Waarom zou ik denken dat velen van U somber denken en van zorg vervuld zijn? Omdat de brieven van mijn lezers daarvan getuigen. Met een haast symptomatische regelmaat: als de winter komt, worden de brieven van mijn lezers zwaarmoediger. Niet down, niet neerslachtig, niet wanhopig, maar zwaarmoedig. Net zoals in de zomer de brieven van mijn lezers monter zijn en ondernemend (Tong-Tong maakte al deze jaren van zijn bestaan zijn beste kansen in de zomer!). Net zoals in de lente de brieven geprikkelder en twistziek zijn (alsof men geïrriteerd is dat die kou en natheid alsmaar niet voorbij gaan!). Ik realiseer me dat ik al veel langer met U samen leef dan ik weet: veel van uw levensgangen zijn me even vertrouwd geworden als de seizoenen! Nog een week geleden ontmoette ik iemand die ik in geen zeven jaren gezien had. Zijn uitroep: „Mijn hemel, wat ben je oud geworden! Je snor is bijna helemaal wit!" U weet wel: zo'n uitroep van half geamuseerde, half geschrokken verbazing met achterin de onuitgesproken vraag: „Hoe oud ben ik ondertussen niet geworden?" Inderdaad, hoe jong, sterk en vechtlustig kwam ik ruim negen jaren geleden in Nederland. Met een onverwoest bare gezondheid en een onverwoestbare spirit. Daar is in de loop der jaren heel wat van af gegaan. Ook bij U. Niet dat we de moed opgegeven hebben, maar we merken dat de afstanden kleiner geworden zijn. En dat de zon sneller daalt dan we ons realiseerden. We zijn als de Rus uit het sprookje die net zoveel grond mag hebben als hij van zonsop tot zonsondergang omrijden kan of niets krij gen. Hij rijdt en rijdt als een krankzinnige voor een zo groot mogelijk stuk grond. En de zon daalt en daalt. Zijn wij bij het punt van uitgang terug voor de zon ondergaat en zijn wij rijk? Of halen wij het niet en sterven wij en hebben wij niets, zoals de Rus uit het sprookje? Negen jaren werk met de Indische groep. Eerst twee jaar terrein verkennen. Dan twee jaren inleidend werk. Dan vijf jaren koppige opbouw. Het gaat je niet in je kouwe kleren zitten. Nu ik dit artikel schrijf, zit ik nog steeds in mijn „verplichte doktersrust". Daarna begint „de klop partij" opnieuw. Ik weet ook dat ieder van U op zijn eigen manier een strijd van negen jaar erop heeft zitten. Ook U bent ouder geworden. Ook U bent op meerdere of mindere wijze vermoeid, gewond geraakt. En ergens bent U net als ik, net als Omar Khayyam, een „Hunter of the East" geble ven. En zult U blijven tot uw laatste dag. ijc ïjc s}c Welke kommernissen en zorgen kwellen mijn lezers? Daar zijn de „gewone privé" moeilijkheden op het werk, onenigheden in de gezins- of familiekring. Daar zijn de teleurstellingen van uitblijvend succes in de maatschappij, van het steeds verder vluchtend „droomgeluk", van werkelijk herstel op korte termijn van de betrekkingen met Indonesië. Daar zijn de rampen van de wereld, waar we dagelijks van lezen in de kranten: branden, oorlogen, waterrampen, ongelukken. Het nieuws van één week is soms gewoon grotesk. Er schijnen geen normen meer te zijn van „schuld en boete", van „vanzelfsprekend gevaar" en „absurde pech".

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 4