3',' m wra KOMEDIE STAMBOEL door Hein Buitenweg IM<k. Bij gebreke ran een echte stambciel-folo wie helpt ons daaraangeeft bovenstaande opname van een wajang-won g voorstelling toch wel een goede indruk ran het toneel van de stamboel met zijn bonte achter grond en typische decors. (Foto-archief Kon. Inst. v. d. Tropen) Mijn eerste ontmoeting met Thalia dateert hoe precies weet ik dit nog van 1903 en ik werd op slag op haar verliefd. Ze moet mijn eerste liefde zijn geweest. Ze was dan ook het allermooiste vrouwelijk wezen dat ik tot dusver had aanschouwd. Zelfs de fraaiste visitejapon van mijn moeder haalde in de verste verte niet bij het nauwsluitend morgen- roodkleurig en met duizend flitsende gouden lovertjes bestikte gewaad dat ze droeg, en wat betekenden moeders bloedkoralen halssnoer en haar simpele gouden ringetje dat nog van grootmoeder afkomstig was bij die fonkelende edelstenen, de gouden sieraden en het vonken schietend diadeem in haar ravenzwarte haren. Ze was letterlijk oogverblindend zoals ze daar in het felle licht van de carbidlampen stond te zingen. Met een geluid, dat hóóg uitsteeg boven de viool, de zoete fluit, de rinkelende gitaar en het gebons op de turksetrom. Onver gelijkelijk veel schoner klonk die stem mij in de oren dan die van mijn vader wanneer deze zijn badkamer-aria's ten beste gaf, lieflijker zelfs, dan moeders stem als zij mijn jongste zusje in slaap zong. Na afloop van de middagvoorstelling wilde ik mijn aangebedene dan ook wat meer van nabij gaan bewonderen, maar Roos, onze djait, die vader van kebaia tjina's en slaapbroeken en ons van tjelana monjets voorzag, sleurde ons klemvast mee naar huis. De herinnering aan deze allereerste aanraking met ,,die holde Kunst", waarmee je volgens mijn vader een kind nooit vroeg genoeg in contact kon brengen, is mij tot de huidige dag glashelder bijgebleven. Elk ogenblik ben ik in staat achter mijn gesloten oogleden die vorstelijke troonzaal te laten verschijnen met de radja van Haiderabad in rijk ornaat op zijn vorstenzetel, fonkelend van goud en edelstenen. Ik zie het langzaam heen en weer bewegen van de struisveren waaiers waarmee de achter hem staande bajadères haar heerser koelte toewuiven. Eerbiedig gebogen schrijden hovelingen aan, ministers en krijgsoversten in bonte gewaden. Ik zie de vorstelijke lusthof vol palmen en sierbomen waaronder lusthuis jes staan; herten buigen zich sierlijk over een blinkende vijver. Bij het wisselen van het décor verschijnt het geheimzinnig-donkere bos. Monsterslangen kronkelen zich om de takken, njet lange lenige sprongen achtervolgt de bloeddorstige tijger het weerloze hert. Ik hóór de luidruchtige bijval, het gelach en de kreten waarmee de grollen van de beide badoets met hun witgekalkte smoelen worden ontvangen; ik ruik de eigenaardige lucht van verbrande carbid, vermengd met de wee- zoete geuren van bedak, kemoening en melati en goedkope minjak-wangi. Ik hoor de zachte plofgeluidjes waarmee om mij heen de kwatji-schilletjes worden weggespuwd. De volgende middag na schooltijd bleek de troep tot mijn diepe teleurstelling vertrokken en mèt haar mijn prima donna. In n' lege box van de stal achter ons huis oefenden we ons enkele middagen in haar schone kunst, maar het paard werd wild door onze hevige gebaren, woeste kreten, wapperende gewaden en driftig gestamp op de loszittende planken, en mijn zusjes kregen al gauw genoeg van mijn weinig zachtzinnige regie. Bij gebrek aan andere acteurs en actrices ter plaatse moest ik mijn voornemen om toneelspeler te worden laten varen en overigens vatte ik na kennismaking met Oehoehoe in de wildernis uit de school bibliotheek het plan op, maar liever olifanten jager te worden. Ook dit is een illusie geble ven. Als zo menige jeugdliefde werd ook de mijne spoedig vergeten en eerst veel, veel later werd ik door de misses Riboet en Djah aan de schone verschijning uit mijn zeer prille jeugd herinnerd. Deze onbeduidende kinderherinnering stamt uit een tijd, waarin de verschijning van een stamboel in de binnenlanden, waar de westerse samenleving vrijwel volledig van kunstgenot in welke vorm ook verstoken was zelfs His Masters Voice was daar nog niet doorgedron gen en de bioscoop verkeerde nog in embrio- naal stadium een belevenis was van de eerste orde, waarbij zelfs de gouden pet nooit ontbrak. Anders dan in de grote kotta's waar amateur-toneel- en muziekverenigingen af en toe wat leven in de brouwerij brachten, een cir cus eens per jaar op de aloon-aloon zijn tent opsloeg of een gezelschap artiesten uit Europa zijn geluk kwam beproeven, was men daarbui ten voor amusement vrijwel alleen op de soos aangewezen, waar in het gunstigste geval bij feestelijke gelegenheden zich een oempa-bandje deed horen. De vermaarde Indische soos, die als trefpunt bij uitstek van de heterogene westerse gemeenschap -in de binnenlanden kon men aan ballotage gelukkig niet denken zo'n overvloedige en voor een goed begrip van de samenleving van die dagen zó onmis bare stof oplevert, dat men er zich spijtig over verbazen moet, dat tot dusver blijkbaar nog geen enkel Indisch auteur er aan heeft gedacht haar geschiedenis te boek te stellen. De soos in de Indische samenleving. Een brok interessante historie om reikhalzend naar uit te zien. Wie zal dit hiaat eenmaal aan vullen? Maar laat ons bij mijn stamboel blijven. Ook die heeft haar historie, minder rijk ge schakeerd en belangwekkend dan die van het soosleven, maar zeker de moeite waard om er even in te bladeren. In zijn bekend werk „Oud Soerabaja" geeft de Indische journalist G. H. von Faber zijn geliefde stad de eer, dé bakermat van de eerste komedie stamboel op Java althans te zijn. Ze werd geboren in 1861. Haar geeste lijke vader heette August Mahieu, een ambi tieus en niet van muzikaliteit verstoken jongeman hij moet over een fraaie tenor stem hebben beschikt een Indische jongen (Lees verder volgende pag.) 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 8