IKAN MABOK door Robert van Gulik Vervolg van pag. 8) van Franse afkomst. Mogelijk verklaart dat Franse bloed dat, ofschoon niet onvermengd, door zijn aderen stroomde, zijn avontuurlijke geest. Immers, in een boekje dat A. Th. Manusama aan de Komedie Stamboel of of „Oost-Indische Opera" wijdde, lezen we dat Mahieu op betrekkelijk jeugdige leeftijd hij richtte zijn stamboel op toen hij nauwelijks dertig jaar was -al een avontuurlijk leven achter de rug had en in Indië en ook daar buiten al heel wat opera's en toneelvoorstel lingen had gezien. Intussen had onze kunst zinnige August vele moeilijkheden te over winnen vóór hij zijn openingsvoorstelling kon aankondigen. In gedachten zien wij hem transpirerend de stoffige warme Krokodillen stad doorkruisen, op zoek naar lieftallige actrices en jeunes premiers, Margaretha's Genoveva's, Doornroosjes en Sneeuwwitjes met deze laatste zal hij wel even moeite heb ben gehad Fausten, Hamlet's en Alibaba's met bijbehorende rovers, enz. enz. Op zoek naar het benodigde kapitaal om zijn onder neming te financieren overheidssubsidie was er in tempo doeloe niet bij slaagde hij er ten slotte in de rijke Jap Goan Thay over te halen hem de benodigde duiten te lenen. We zien hem het grote woonhuis dat hij ge huurd had in een schouwburg metamorfoseren, decors schilderen, confereren met costuum- djaits, audities houden, regisseren en repete ren. En na al deze voorbereidende met grote energie volbrachte werkzaamheden kan hij eindelijk voor het voetlicht treden om met Gallische welsprekendheid in de voor iedereen begrijpelijke Maleise omgangstaal zijn geacht publiek welkom te heten. Heel verstandig, gaf hij zijn eerste voorstellingen voor een besloten publiek, dat ruim van vrijkaartjes werd voor zien. Met veel begrip voor de hang naar fan tasie bij het uiteraard zeer gemengde publi cum ontleende hij zijn zijn stof aanvankelijk aan de boeiende Duizend-en-één-nacht ver halen, min of meer naar 's lands gelegenheid verdietst. Stukken als Aladin met de wonder lamp (Aladin bersama Iampoe wasiat), Ali Baba en de veertig rovers (Ali Baba dengan empat poeloeh penjamon), de Visser en de Geest (Penangkap ikan dengan soeatoe Dj in) en dergelijke bleken zeer geschikt om de zaal te boeien. En zo werd Mahieu's stamboel al spoedig het gesprek van de dag. Soerabaja, zo schrijft Manusama, was er vol van en iedereen moest de nieuwe opera gaan bewonderen. Al spoedig mocht het gezelschap zich in een grote popu lariteit verheugen en was de tent het ge huurde gebouw was al gauw te klein gebleken avond aan avond zó vol, dat het meermalen gebeurde, dat de „galerij" de klas kambing dus uit schragen en planken in elkaar ge flanst, met donderend gekraak in elkaar zakte. Hetgeen de feestvreugde allerminst vermocht te hinderen. Tournees volgden door heel Java, het repertoire werd gestadig uitgebreid. Geno- veva, Hamlet en de Koopman van Venetië verschenen ten tonele en zelfs Multatuli's Bruid van daarboven werd uit haar hoge he mel gehaald. (Penganten di sorga). De historie vermeldt helaas niet of de auteur als eregast bij de gala-voorstelling aanwezig was. De recettes vloeiden rijkelijk en de fortuinlijke Mahieu kon de schuld aan zijn geldschieter, die overigens wel in de winst zal hebben gedeeld, spoedig afdoen. Vaak werden de stukken voorafgegaan door tableaux vivants en kondigden de strooibiljet ten aan, dat „ini malam ada Cake Walk dan roepa-roepa dansa". Men moet zo'n opvoering als „De kracht der liefde", die cake walks en fantastische tableaux vivants hebben meege maakt, om te kunnen beseffen hoe het publiek daarvan genoot. Hoe dikwijls heeft schrijver dezes zich in later jaren kostelijk vermaakt (Lees verder pag. 33) Het is drie uur in de middag. De drukkende, meedogenloze warmte van Soerabaja wordt zelfs niet door de dubbele jalouzieën tegen gehouden. Mijn kamer is schemerachtig, dat is prettig aan de ogen. en maakt rustig. Ik lig in mijn pyama op de divan, met een glas ijswater naast mij. Zalig, zo absoluut te liggen niets doen, dromen, denken aan... „Ikan mabok!" Wat? Wie is dat, die daar met onmenselijke wreedheid mijn dolce far niente verstoort met zijn geschreeuw? „Ikan mabok! Ikan mabok!" Alle bedienden hoor ik het schreeuwen. Ik sta op, met een luiheid, die de nieuwsgierig heid nauwelijks verhaast, en doe de jalouzieën open. Onmiddellijk valt de zware, gloeiende middaghitte met volle kracht naar binnen. Als mijn ogen aan het schelle licht gewend zijn, zie ik de bedienden al schreeuwend het tuinpad aflopen, naar beneden. Onze tuin komt uit op de kali. Ik loop, of liever strom pel met mijn blote voeten over de hete stenen, óók naar de kali. Daar wacht mij een wonderlijk schouwspel. De kali, die anders traag zijn dof-bruine stroom met lome draaiingen voortstuwt, is nu een en al zilverwitte glinstering. Het is vis! Heel de oppervlakte is vis! Glinsterend door zilveren vissenbuiken, zilveren vissenruggen. INIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllll!|]||l!llll|[|||||llllllllllllllllllll!llllllllllllllll!llllllllllllllllllllllll!lil!!llllll[llllllllllt| Het bijgaande schetsje dateert uit g 1 1923. In 1914, vier jaar oud, was ik g 1 met mijn ouders uit mijn geboorteplaats 1 Zutphen naar Java vertrokken en be- 1 1 zocht de lagere school te Soerabaja en Batavia. In 1923 keerden wij voor goed j I naar Nederland terug en mijn vader J i vestigde zich te Nijmegen waar ik op S 1 het Stedelijk Gymnasium ging. De 1 kinderjaren op Java hadden echter een I 1 diepe indruk op mij gemaakt, en zij 1 I waren het die mijn verdere loopbaan j 1 bepaalden: de Chinese uithangborden 1 in Glodok wekten mijn belangstelling 1 i voor het Chinese schrift, en wajang- 1 1 vertoningen gaven mij een voorliefde 1 1 voor het oosterse verhaal die mij steeds I is bijgebleven. De nostalgische herinne- I ringen aan mijn prille jeugd deden 1 1 mij reeds in mijn gymnasiumtijd het 1 besluit vatten zo spoedig mogelijk naar 1 1 het oosten terug te keren. Dat gebeur- I 1 de dan ook terstond na mijn promotie 1 1 tot doctor in de oosterse letteren, in 1 Utrecht in het jaar 1935; zij het dan 1 1 ook dat het oosten China, Japan, India gj en Malaya bleek te zijn, en niet Java i waar ik nooit meer ben terug geweest. 1 In 1925 schreef ik een reeks opstellen 1 over mijn Indische herinneringen, wel- 1 ke gepubliceerd werden in het toen- 1 1 malige intergymnasiale maandblaadje I dat Rostra" heette. Het was de eerste I keer dat ik mezelf in druk zag. en ik i was daar danig trots op! Ik heb uit 1 die reeks Ikan Mabok gekozen zoals 1 1 het nu bijna veertig jaar geleden 1 gedrukt werd, als curiositeit, en mede g omdat het een verschijnsel beschrijft jj 1 dat menige oud-inwoner van Soerabaja i bekend zal zijn. Wij woonden toen op 1 Simpang, op de hoek bij de brug over g 1 de rivier, met het station aan de over- j I kant. Onze achtertuin glooide af naar j de rivieroever. - liiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitnniiiiiiiiiiiiniiititiiiiiiiiiiiiiHHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin'iiiiiiiiniiiiiiiKl De bedienden uit de huizen aan de overkant van de kali staan ook al te kijken, en allen roepen zij het: „Ikan mabok, ikan mabok!" De vissen schijnen allen bezeten door een vreselijke waanzin. Ze spartelen aan de opper vlakte van het water, als dollen met vinnen en staarten slaande. Ikan mabok, de vissen zijn dronken, zegt de inlander. De bedienden heb ben nog nooit zo'n overvloed van vis bij elkaar gezien. Maar al gauw zijn ze van hun stomme verbazing bekomen. Kijk, daar komen ze al aanlopen, met alles, wat maar enigszins kan dienen om de vis in op te scheppen. Daar ligt de huisjongen, op zijn buik, met grage handen grijpend tussen de vis. Kijk, hij heeft zijn lievelingsvis, de ikan lèlès beet. Hij grijpt de vis bij de kop en voelt of hij vet is, dan doet hij hem in zijn mand. Stel U voor, Pa Kromo, die in hoog aanzien staat bij de be dienden, want hij zinspeelt vaak op een zeker familielid van hem, die in zekere dessa van zich zou kunnen doen spreken, indien hij maar wilde, stel U hem voor, Pa Kromo, die boven dien een vulpenhouder in zijn vestzakje draagt, hij, plat op de oever liggend, met wellust tussen de hem voorbij stormende vissen graaiend, om zijn lievelingsgerecht eruit te halen. Daar heeft hij een vette! Amat de kebon heeft een bamboe stalvork genomen, en sprietst daar telkens hopen vissen op. De baboes hebben manden gehaald, en scheppen de vis daarmee uit de rivier. Het water staat bijzonder hoog. Aan een boom ligt het vlotje vastgemeerd, dat ik eens met de tuinjongen van bamboes gemaakt heb. Ik klim er op, en laat het touw en meter of drie vieren. Nu wordt het pas leuk. Het vlotje schudt door de er tegen opbotsende vissen. Krakend schuren hun schubben er onder langs. Daar komt een reus van een ikan lèlès aan zwemmen. Nijdig staren zijn ronde geelwitte ogen. Nog nooit heb ik zo'n grote gezien. Die is zeker helemaal uit het onderste bodem- slijk komen opzetten. Maar hij is de enige niet, daar komt een hele troep aan van vissen minstens even groot als hij. Mijn ogen gaan op het laatst pijn doen van al dat overmatig geglinster. Manden vol vis staan op het gras, aan de kant. Ik weet heus niet wat de bedien den willen met al die vis. Ze weten het zelf ook niet geloof ik, maar ze blijven maar aan het vangen... Eindelijk, tegen zessen, houdt het op. De waanzin is gedaan en de trage rivier herneemt zijn oude uiterlijk. Maar nu is het grasveld één massa van spartelende vis. Hoe kwam deze zonderlinge vissen-razernij Sommigen zeggen, dat een dergelijke gebeurtenis vaak plaats heeft door het plotseling te warm worden van het water, anderen zeggen, dat de fabrieken soms teveel machinewater afvoeren, waardoor de vissen in het water stikken. Hoe het ook zij, het is een dag uit duizenden voor de be dienden. 's Avonds begint de echte pret. Ik ga naar de keuken. Er heerst een flauw licht van een oliepitje. Daar omheen zitten Pa Kromo, Amat, de paardenjongen en de baboes gehurkt, terwijl kokkie op haaar houtskool vuurtjes de vis bakt, of de vis inlegt, zout, kookt, kortom toebereidt op alle mogelijke manieren, de hele nacht door, want er is ook zo veel De anderen blijven daar bij het olielampje zitten en halen oude verhalen en legenden op, geesten, heiligen en goden, zo nu en dan een angstige blik naar buiten werpend, waar ze door de open deur de wuivende klapper boomkruinen zien beneden aan de oever, die zich zwart aftekenen tegen de van maanlicht schitterende, rustig voortstromende rivier. 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 9