Terugblik
Schorpioen - Vogelspinnen - Duizendpoten
Terwijl ik dit bovenaan de brief schrijf,
dwalen mijn gedachten naar een episode
in mijn leven waarin Tong-Tong(ers) heel
even maar, als een flits, in voorkomen.
Het is avond, achterin de T-ford zit een
jongen van ongeveer 10 jaar en droomt?
beleeft? de rit van Soerabaja over Pasoe-
roean, Probolinggo, Klakah naar Loema-
djang. Verlaten zijn de wegen op dit uur.
Heel soms een rij tjikars, glodek-glodak,
rustig achterelkaar, soms ook slapende
karrevoerders (de dieren vinden hun weg
immers wei naar huis). Voor ons is het
alleen even uitkijken of ze niet op het asfalt-
gedeeite van de weg voort schuifelen.
Soms is dat zo, geen nood, de chauffeur
stapt wel even uit, pakt het voorste span
sapi's en leidt dit weer op de goede
(tjikar) weg, alle andere sapi's en daar
achter de karren volgen vanzelf, zodat het
Fordje weer zijn weg kan vervolgen. O, ja
daar was een nakale toean die in een
„leuke" bui (op de weg van de soos naar
huis) zo'n rij tjikars, voortschuifelend op
het asfaltgedeelte en waarvan de karre
voerders, vol vertrouwen op hun dieren,
sliepen, rondleidde op dezelfde manier,
zodat stuk voor stuk elk span, volgzaam
als ze zijn, 180° draaide en de hele stoet,
tjikars en karrevoerders incluis, aan de te
rugweg begonnen te glodek- glodakken.
Maar ja, ik was aan het vertellen van zo'n
reisje 's avonds laat in een T-Ford. Rustig
is het op de weg, de ene helft van de weg,
karreweg, met soms zo'n rij tjikars waarvan
je het eerst het slingerende walmende
lampje ziet, dat onderaan de as in een
bodem- en dekselloos Verkadeblik is opge
hangen. Zo'n blikken lampoe waarvan de
soemboeh brandt op minjak klentik. Dan
ergens vooruit in het donker een vuurtje,
enige djagah's djongkoh of staan erom
heen, starend in het vuur, heel even on
willig tot de werkelijkheid komend door het
geluid van de naderende auto, achter lange
stokken, knuppels en tjanggah's. (Weet U
wel, die grote vorken). Dan bij het passeren
hun roep: „Woerda" en mijn vaders ant
woord: „Prin". Familie uit Soerabaja vond
zo'n belevenis aardig maar vroegen toch:
Waarom zeg je niet: „sobat", waarom juist
dat verbasterde Hollandse woord: „prin".
Het antwoord was eenvoudig: „Langs de
grote postweg is dit tot een traditie ge
groeid. Eerst bij de postkoets, 't laatst bij
de auto's en daartussen bij alle soorten van
vehikels, gebruikte men steeds deze woor
den.
Over verbastering gesproken: Kent U het
woord „gage" (loon van de zeeman). De
Hollandse jannen in Soerabaja hadden het
logisch op gezette tijden over het ontvan
gen van „gage". De Indonesische matroos,
die moeilijkheden had met de uitspraak van
dit woord verbasterde dit tot „gadji". De
Hollandse zeeman op zijn beurt vond dit
weer een moeilijk woord, probeerde het op
zijn manier zodat tot op heden ten dage bij
de Koninklijke Marine men „katje" uitbe
taald krijgt. Dus: „gage - gadji - katje".
Waarom schrijf ik dit alles eigenlijk aan
Tong-Tong, het zijn immers toch allemaal
bekende verhalen en belevenissen.
Maar om terug te komen op mijn eigenlijke
bedoelingen moest er na: „Beste Tong-
Tongers", een antwoord komen op jullie
verzoek vermeld op blz. 15 rechtsonder van
nr. 10 van 30/11: „Wij missen..."
Vooruit dan maar papier hij is heduldih, ja,
eens wit dan vol met tjakar ajam töh, en
als kipnja methodisch (hoe ken) wordt alles
leesbaar als verhaal. Ik herinner mij b.v.
K.P.M. (Kon. Paketvaart Mij.). In de malaise
werd er bezuinigd, weet je nog, ook bij de
K.P.M. en waarop? Nou vraah ik je toch,
allaaah tobaaat: op de fannetjes, je weet
wel die (Hollands woord!) ventilatoren. En
toen zei men: „Kipas Pigi Mana!"
Of nog wat anders:
In de messroom van de „Johan de Witt",
waar de stuurlieden, machinisten en marco
nisten hun maaltijden plegen te hebben,
kregen wij altijd een menu op tafel en wel
geschreven door een mandoer. Op een keer
stond er onderander op: „varkvlees".
Onze jonge marconist, een orang baroe, de
maleise taal nog niet erg machtig, zei tegen
de mandoer dat het fout was geschreven.
„Dat moet varkensvlees zijn". Mandoer:
Loh, ken niet, mijn mèster hep geleerd:
varkens is veel". Marconist: „Ja als het
woord zonder meer zo schrijft dan is het
goed". Mandoer: „Ja toh, vleesnja van één
vark, vark is één, varken is toee, varkens
is veel".
A. EGGES-POST
Een kleine houten trap van vijf treden voer
de naar de voorgalerij van mijn huis, want
dit huis stond op stenen neuten. Op zij van
die trap lagen een paar grote keien. En ik
vermoedde dat daaronder wel wat te vinden
zou zijn aan gedierte. Dus liet ik op een
dag m'n tuinman met een grote lingis of
breekijzer die stenen op zij zetten. En ja
wel, al dadelijk hadden wij succes, want een
grote zwarte schorpioen de langgir (He-
terometrus cyanus) kwam met omhoog
geheven gifangel te voorschijn en op de
rug droeg zij de wit gekleurde kleintjes door
de wereld, zeker meer dan twintig stuks.
Na ongeveer twee weken vervellen deze
voor de eerste maal, en worden dan zelf
standig. Het lijkt er op, dat de moeder
schorpioen een voorbeeldige moeder is
door haar zorg voor haar kinderen... Maar
als een der jongen er afglijdt en per onge
luk dicht bij de geweldige kaken komt, dan
is het jong verloren, want 't wordt direct
opgepeuzeld!
Je liep toch liever met een grote boog om deze
„lieverd" heen.
Kannibalisme komt bij deze dieren juist veel
voor en men vindt bij hun schuilplaats
menigmaal de resten van andere schor
pioenen, o.-a. van het kleinere mannetje.
Hun levenswijze is nachtelijk, zodat de
mens niet al te veel met deze ongure
beesten in aanraking komt. De opvatting,
dat ze voor de mensen levensgevaarlijk
zijn, is beslist erg overdreven. Slechts de
kleinere dieren worden door hun gif gedood
en grotere komen spoedig daarover heen.
Maar zeer pijnlijk is hun steek wel en arm
of been waar men gestoken is zet behoor
lijk op. Behandeling met ammonia doet de
pijn al spoedig verminderen, en ook de
roodheid en zwelling gaat spoedig weg.
Het lijkt een bravourtoer om zo'n levende
grote schorpioen op de rug van de hand te
plaatsen. Maar op een bepaalde manier
gedaan, gebeurt er niets. Van enige hokus-
pocus is geen sprake.
Na nog enig verder zoeken en wroeten
zagen wij een gat in de grond, terwijl over
de opening een net was gesponnen. Hierin
huisde de lantja manoek of grote Javaanse
vogelspin (Selenocosmia javanensis). Met
een lidi werd in het gat gepeurd en al spoe
dig kwam de bewoonster naar buiten. Het
was ook weer een zij, want zij hield stevig
met haar poten een witte cocon omklemd.
Haar ogen keken ons boos aan, zonder dat
zij ze een moment neersloeg of er mede
knipperde. Haar zorg voor de nakomeling
schap betreft alleen de eieren. Zodra deze,
opgeborgen in een cocon, uitkomen kunnen
de jongen zich zelf redden en zwermen uit.
Ook haar gif bij een beet, dat uit twee
geweldige kaken stroomt, is voor de mens
niet dodelijk, maar wel zeer onaangenaam
en pijnlijk. Ook zij heeft een nachtelijke
levenswijze, zodat men deze dieren slechts
zelden ziet of er mede in contact komt. De
naam „vogelspin" duidt er op, dat zij kleine
vogeltjes, zoals de Pèkinen het Nonnetje,
als haar legitieme prooi ziet.
In ieder geval vond ik beide dieren luguber
genoeg zo vlak bij huis. Daarom liet ik ze
verhuizen in een fles met alcohol.
Aan de andere zijde van de trap vonden wij
de Javaanse reuzenskolopender (Skolopen-
dra gigantea), een exemplaar dat bijna 18
c.m. mat!
Rijstdiefjes (glatiks) sterven aan hun beet
of beten. Pharmacoiogisch is het gif nog
niet grondig onderzocht en het zal zeker
nog vrij lang duren voor dat dit gebeurd
is. Voor een dergelijk onderzoek, zijn een
groot aantal levende dieren nodig en die
zijn slechts bij grote uitzondering te ver
krijgen. Treft men een gunstige vindplaats
dan kan plotseling een overvloed van die
ren ter beschikking komen. De reuzen-
„klabang" kent iedere inheemse, maar het
duurde 2y2 jaar voor ik de eerste vond en
nog wel zo dicht bij huis. Ook deze klabang
verhuisde naar de fles met alcohol. Ik
voelde mij niet geroepen om er proeven
mede te doen en vogeltjes aan hun gif
bloot te stellen. In ieder geval was het een
interessante middag en ik gaf opdracht zo
nu en dan de stenen te keren, voor het
geval dat andere exemplaren er hun schuil
plaats onder hadden gevonden. J .C. H.
17