J.E. Kooij
mans
LEZERS SCHRIJVEN ONS
Straatnamen
Eén van de beste
en bekwaamste
lithograven in het
voorm. Nederlands-
Indië en thans in
Nederland.
Geboren te Batavia op 17 juni 1897 trad hij
na beëindiging van zijn studie als proef-
ganger-tekenaar bij de Topografische
Dienst te Batavia. Op 11 januari 1916 werd
hij aangesteld als militair leerling-tekenaar
bij voormelde Dienst. Op 31 juli 1916 werd
hij bevorderd tot korporaal lithograaf.
Na de bevorderingen tot sergeant en ser
geant-majoor bereikte hij op 15 december
de rang van adjudant-onderofficier.
Gedurende de eerste wereldoorlog bestond
het voornemen om hem op grond van de
bijzondere gave voor het vak, voor verdere
ontwikkeling naar Europa te zenden. Intus
sen had hij zich in het vak zodanig
bekwaamd, dat uitzending naar Europa niet
meer nodig was.
Voor wijlen Koningin Wilhemina en later
voor Koningin Juiiana had hij in de dienst
elk jaar een kunstige oorkonde moeten
maken en bij de verloving van Prinses
Juliana met Prins Bernhard een bijzondere
oorkonde, als een geschenk van het Indi
sche leger, moeten produceren. Hiervoor
heeft hij namens het verloofde paar via de
Legercommandant een schriftelijke dank
betuiging mogen ontvangen en als herinne
ring een pracht fototoestel gekregen.
Na de tweede wereldoorlog ging hij als
Hoofd van de afdeling Lithografie en Teken
zaal in het jaar 1950 met verlof naar Neder
land, gevolgd met op verzoek eervol ontslag
uit 's lands dienst met recht op pensioen.
In Nederland aangekomen, hij was toen 55
jaar, heeft hij zich bij de hier te lande
gevestigde Lithografische Inrichtingen
dienstbaar gemaakt en tot volle tevreden
heid van zijn werkgevers. Zijn kundigheden
waren zo uitgebreid dat aan hem al het
werk op tekengebied kon worden opgedra
gen. Tenslotte werd hij bij de cartografische
afdeling van de K.L.M. te Delft tewerkge
steld, bij welke inrichting hij thans nog
steeds werkzaam is, alwaar hij als de fijnste
tekenaar met een conduite beoordeling van
„uitmuntend" staat aangeschreven. Dit wat
zijn ambtelijke loopbaan betreft.
Op sportgebied behoorde hij eveneens tot
de geziene figuren. Als voetballer behoorde
hij tot één van de vlugste en behendigste
voorhoede spiers. Hij had er steeds plezier
in zijn tegenstanders met de bal te verlak
ken, zodoende de verdediging naar zich toe
te lokken, om dan de bal op een gegeven
moment naar zijn vrijgekomen medespelers
door te geven voor het maken van een
doelpunt.
Hij was toen lid van de Nederlandsch
Indische Athlethiek Uni (N.I.A.U.) en heeft
in wedstrijden met hoogspringen en polstok-
springen prijzen behaald. Met de destijds in
Indië geregeld gehouden wandelmarsen
heeft hij steeds meegedaan. Ook aan de
vierdaagse marsen heeft hij steeds deel-
positie, slaan dan altijd op dezelfde wijze
toe, net zo lang tot hun „belager" knock
out is. Dit gaat altijd volgens hetzelfde
patroon, altijd wordt er samengezworen, zijn
er spionnen, is er een Judas, en altijd weer
is „het grote publiek" laks en gemakzuchtig.
Willem van Maanen's „De Onrustzaaier" is
van heel dit ingewikkelde en gemene gedoe
een voortreffelijke literaire illustratie.
En toch moeten die onrustzaaiers er zijn;
héél soms winnen ze het zelfs. Zou Tjalie
Robinson met zijn Tong-Tong tot de winners
behoren? Van ganser harte wens ik het je
toe! Ik ben het met je eens, dat je alleen
„winnen" kunt, als je medestanders hun
passiviteit leren varen. Ikzelf doe nog niet
veel, ik weet het. Ik lees je verhalen voor
op mijn lyceum, ik vertel over kampervarin
gen, ik prijs Tong-Tong, en ik steek mijn
bewondering voor je niet onder stoelen en
banken. Dat is niet genoeg, zul je zeggen,
en natuurlijk geef ik je gelijk. Alleen: ook
wij, mijn vrouw en ik, hebben onze eigen
strijd te voeren, op ons (paedagogische)
terrein; ook wij hebben het bar druk met
het op- en bijlappen van al diegenen
kinderen en studenten vooral, maar ook
volwassen die letsel opliepen in onze
samenleving, die menigmaal meer heeft van
een tegen-leving. Wij hebben weinig tijd
voor bioscoop en visite; te weinig, denken
we wel eens. Want daar blijven al diegenen,
als wij eens in nood zitten? Ja toch, dan zijn
ze er wél, die enkele échte vrienden, die
dan blijken tot je kleine groepje van insiders
te behoren, tot de verbetenen, die een
voudig niet anders kunnen dan tegen de
stroom op te roeien.
Ik ben in Indië geboren en daar zal ik ten
eeuwigen dage dankbaar voor blijven. Ik
„heb" iets, zo zou je het kunnen zeggen,
wat anderen niet hebben; ik sta losser van
de kluisters van milieu en natie en hou van
meer dan één land en volk. Zou dat niet
een van de sterkste zijden (kunnen) zijn
van ons „Indisch zijn?" Dat „donkere" in
ons (ik ben overigens blankl), dat ons juist
opent voor heel andere levensaspecten en
perspectieven? Ik weet het, ik theoretiseer
maar wat, maar ik weet ook, dat ik een
geheim bezit, en pas dan wordt het leven
immers levenswaard?
Zo weten, voelen we bij intuitie, dat ook jij
zo'n geheim hebt, Tjalie, en het is dat
geheim, dat jou voortstuwt, en dat zich in
je woorden injecteert. Hoe klein de voor
vallen, die je beschrijft, ook zijn, zelfs in je
onvolprezen Ik en Bentiets (wanneer komt
er weer eens een?) kleeft van „jouw mys
terie", en daarom doorbreek je steeds de
beperktheid van het milieu, waarin zich
zo'n voorval afspeelt.
Laat dit genoeg zijn. Alleen: waarom schreef
ik eigenlijk? Omdat me je eigen identificatie
genomen. Met rolschaatsen heeft hij op
wedstrijden in het toenmalig Decapark
eveneens prijzen gewonnen.
Ziedaar een figuur uit Nederlands-lndië met
een uitmuntende vakbekwaamheid in het
ambtelijke en een all-round sportman!
G. J. IMBERT
(Vervolg van pag. 2)
opviel met Kennedy's moeilijkheden, omdat
me je eigen „geraakt zijn" trof en omdat ik
je als „ingewijde" zou willen toeroepen:
geef geen kamp! Juist, mijn geweten was
geraakt: ik kon bij hetgeen jij kennelijk aan
de lijve ondervindt en ondergaat uit solidari
teit niet passief blijven. Al was het alleen
al, omdat onze samenleving zulke tegen
strevers als jij zo brood- en broodnodig
heeft.
Slamet en nogmaals slamet!
Drs. J. H. R.
Als er wijsheid is in mijn woorden, het is de
de wijsheid van Indië en het is de wijsheid
van vele goede vrienden hier in Holland,
die mij rijper heeft gemaakt. Mag ik dus U
allen laten delen in de waarderende woor
den van de briefschrijvers? Verwacht niet
te veel van mij alleen: ik ben een vat vol
gebreken. Verwacht veel en met recht
van Oud-lndië. Wij beschikken gezamenlijk
over een enorme schat aan wijsheid en
nieuwe grote mogelijkheden. En alleen een
ordelijk produktiesysteem voor onze kennis
kan in deze wereld nieuwe inzichten bren
gen. Blijf werken aan het winnen van abon
nees; wij mogen geen talenten verloren
laten gaan. T. R.
In Tong-Tong No. 11 brengt v. d. Schalk
Gang Traverdoelie in de herinnering. In
Indië had je veel van die leuke namen.
Depokkers kennen de Gang Saartje. Zelfs
in Holland bestaat zo'n naam niet! In
Betawie wisten wij Gang Tembok, een toe
passelijke naam, want het eerste kenmerk
van die gang was een enorme muur die er
aan één kant langs gebouwd was. En daar
was ook Gang Petasan. „Vuurwerk-straat";
dat klinkt feestelijk. Maar het was een heel
onaanzienlijk gangetje, hoewel voor straat
jongens met een ware zwerversnatuur vol
verrassingen.
Indonesiërs kunnen trouwens vaker leuk
voor de dag komen met straatnamen. In de
eerste tijd van de Onafhankelijkheid kregen
onaanzienlijke gangetjes vaak snorkende
namen, zoals Gang Kemakmuran, een be
roerd straatje dat de verste verte van
Kemakmuran (welvaart) illustreerde. En dan
was er achter het Kramat Theater een
gangetje dat met het oog op haar bewoon
sters van een zeer oud beroep Gang Sedep
Malam werd genoemd!
Wie herinnert zich meer van die straat
namen uit het oude Indië of nieuwe Indo
nesië?
6