Een herinnering aan ons geboorteland Dongengan van Si Klaas Kapitein Bloot Koffieonderrieming GROBOGAN, Klakah, Oost-Java. Jaar 1926. Het zij mij vergund een prettige gebeurtenis te verhalen uit het leven in de jaren 1935, de depressie periode in Java. Wegens bezuiniging moesten wij mijn gezin, bestaande uit man, vrouw en vijf kinderen in een klein woninkje kruipen. Dit huisje had twee kamers, visite- tevens eetkamer, een klein gangetje om naar 't achtererf te komen en een klein hokje badkamer en W.C., welks deur uitkwam op dat achtererf. Dit erfje van 31/2 bij 6 meter had ik overdekt met een zinken dak en werd daar door moeder de vrouw gekookt en als intieme ontvangstzaal gebezigd. Moeder de vrouw kreeg in de regel vele tamoes, omdat zij eten (rantangs) leverde. Er kwam dage lijks een bediende (baboe), die erg latah was. Wij hadden een grote kampong gladaker en was deze zeer gehecht aan moeder de vrouw en de kinders; men mocht niet te dicht bij hen komen of onze Bruno begon te brommen, temeer één van hen in zijn nabijheid aan te raken of Bruno viel zo'n persoon aan. Nu begint het grapje, hoor! Een dag of drie voor het gebeuren, waren wij mijn vrouw en ik en een paar kennis sen naar de film van Errol Flyn wezen kijken, de film van kapitein Blood. Op die bewuste dag zaten al die rantang- haalsters, ook die latahvrouw in dat keuken tje om hun portie te halen en ook de dames die met ons naar die bedoelde film waren medegeweest. Het was een gezellige boel daar in die keuken. Juist die dag ook kwam ik thuis van de jacht en was ik naar de badkamer om mij te baden. Ik was reeds geheel ontkleed en wilde me flink sirammen. Plotseling hoorde ik in de keuken een hels geschreeuw en zonder erg maakte ik de deur van de bad kamer open en stond onbewust in mijn nakie in de deuropening om te zien wat er aan de hand was. Al die tamoes stonden perpleks, toen ik vroeg wat er aan het gebeuren ging. Een van de dames schreeuw de plotseling uit: „Liatlah, kapitein Bloot". Door die woorden werd ik bewust van mijn toestand en fiks trok ik de deur dicht, doch die nakie film werd reeds door al die ta moes gezien. Na dien tijd kreeg ik dan de betiteling van „Kapitein Bloot!" SI KLAAS Onze oude abonnee's zulten zich de dongengans van Si Klaas nog wei herinneren. Si Klaas heeft een hele tijd gezwegen, want in Nederland gekomen heeft hij nogal wat moeilijkheden en ziekte moeten overwinnen. Daarom zijn we des te meer verheugd dat we Si Klaas weer tot onze geregelde mede werkers mogen rekenen. REDACTIE Onze koffieonderneming op de weg van Klakah naar Djatiroto, een alleenstaande heuvel, de helft bos de andere helft koffie en randoe, genaamd Grobogan, was een verzamelplaats van alle tjelengs in de om trek gedurende de suikerriet snijtijd. Wan neer suikerfabriek Ranoe Pakis het suiker riet begon te oogsten, waren de tjelengs, die een fantastische schuilplaats vonden in de dichte teboeaanplant en daarbij hun delicatessen vlak naast hun soedoeng hadden, genoodzaakt hun toevlucht te zoe ken op Grobogan, het dichtstbijzijnde bos. Zo gebeurde het vaak, dat gedurende het middageten een geschreeuw en gegil „Tjeeeeeleeeeeng, tjeleeeeeeeng" van de oogsters die achter ons huis aan het oog sten waren, ons haastig deed opspringen van de etenstafel en de geweren uit de slaapkamer gehaald en zoals we op dat ogenblik gekleed waren, meestal in tjelana pendek en blote poten in stormgalop naar de grote weg waar de teboevernieler beslist over moest steken om onze heuvel te bereiken. Meestal waren er dan een paar katjongs die met uitgestrekte duim en arm ons direct op de hoogte stelden van de whereabouts van onze voortrennende aan: staande carbonade en den-deng tjeleng. Ja, daar was hij, in volle ren recht op de weg af. Mijn neef, die met mij was, wist direct wat hij moest doen en bleef langs de grote weg en ik nam een duik over de wegpagger om hem aan de andere kant op te wachten en te knallen wanneer hij over de tegallan zou rennen. Onder een heidens kabaal van inmiddels toesnellende Madoerezen, die in een wa rong, een 60 meter verderop, bezig waren hun sangoe te verorberen, brak de wroet- fabriek door het cordon en stormde „sipat koeping" plusminus 40 meter van mij van daan over de tegallan richting zijn bevrij ding. Zo dacht onze knorhaan. De versneller van mijn mauser werd ingedrukt; vizier en korrel beschreven een lijn tot een halve meter voor het blad en met de knal ging de tjeleng over de kop en bleef stuip trekkend liggen. Mijn neef brulde van de weg: „Wadoeoeoeh boekan maen boeng, wat een schot, op de plaats dék sêk. Dat waren momenten waar je hart open ging en waar ik nu met weemoed aan terug denk. Ook zal ik steeds in herinnering blijven voortdragen, hoe we een klein landbouwer die als totok in Indië kwam en een lichte tik van de molen had, hielpen met het opruimen van zijn djagoeng dieven. Sieh Doomble, zo werd hij genoemd, woon de een 300 meter van ons vandaan in een klein bilik huisje met z'n vrouw en had achter zijn huis een H.A. volgeplant met djagoeng. Heel dikwijls kwam hij ons 's avonds op zoeken en hij vertelde over Holland en dat hij toch zo blij was hier te zijn en eigen baas, al was het maar 1 '/2 H.A. Op een avond kwam hij zeer geagiteerd aandraven. „Zeg Does", zo begon hij, „daar is mij iets heel ergs overkomen. Je weet dat ik mijn maisaanplant goed verzorg en zo blij ben dat er al kolven aanzitten en nu... een groot gedeelte vernield door wilde zwijnen. Wat moet ik doen", vervolgde hij. We troostten hem zo goed en zo kwaad ais het ging en beloofden hem dat we morgen een kijkje zouden nemen. De volgende dag, na werktijd wandelden wij, mijn neef en ik, naar Pieter toe alias sieh Doomble, en werden verwelkomd met koppie kolak en boeboer soem-soem. Zijn Javaans vrouwtje, een heel aardig kind vertelde ons haastig in haar landstaal; ze sprak geen maleis om haar echtgenoot niet te kwetsen, dat ze dacht dat het tjelengs waren op 2 poten. Pieter keek zijn vrouwtje verwijtend aan en zei: „Marietje saja tidak mengerti ja, apa Marietje bitjara." Marietje keek hem houtain aan, haalde haar schou ders op en verdween in de dapoer en kwam even later terug met ander lekkers. We stelden Pieter gerust dat Marietje ons alleen op de hoogte stelde van de dieverijen van zijn mais. Na 2 shags gerookt en de nodige koppi kolak geslurpt te hebben gingen we zijn djagoengtuin inspecteren. Pieter die met alle geweld mee wou, hadden we aan het verstand gebracht dat hij beter thuis kon blijven en wachten op onze bevindingen. We waren net de hoek om toen Marietje haar hoofd uit het keukenraam stak en ons toevoegde: „Napa sampean dahar ngriki? Koela sampoen sedia sekoel kalih sajoer lodeh". En aangezien Marietje verdraaid lekker kon koken op zijn midden-Javaans werd het aanbod enthousiast aanvaard. Na een grondige inspectie van Pieter's djagoengaanplant bleek dat het inderdaad dieven waren op 2 benen. De dieven had den gebruik gemaakt van zwijnehoeven maar hadden de grote stommiteit uitgehaald door de djagoeng af te snijden met een mes. Mijn neef zei: „Man, iedereen kan toch zien dat het afgesneden is in plaats van afgebrakot". We wandelden terug naar Pieter's huisje en werden door Pieter geïnviteerd te blijver, eten. Dat was natuurlijk op instigatie van Marietje, dat begrepen we wel. We lieten ons de rijst en sajoer lodeh goed smaken en namen nog een tweede portie aangevuld met sambal goreng peteh. Welgedaan, met weer koppi kolak en shag zaten we genoeg lijk in zijn voorgalerijtje. Pieter was heel nieuwsgierig naar onze bevindingen, diag nose en therapie van de djagoengziekte. Terwijl mijn neef uitvoerig Pieter aan het uitleggen was dat het geen wilde zwijnen waren maar een paar heel ordinaire dieven, keek ik naar Pieter's 2 grijze apen, kêtêks, die heel treurig en mistroostig op hun plat formpje zaten. De aard van deze apen ken nende, die altijd bezig waren met spelen of vlooien of ander vermaak kwam het on bewust in me op dat er iets niet in de haak was met deze dieren. Ik liet mijn ogen over hun gaan en kwam met een schok tot de (Lees verder pag. 13) 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 12