13 juli 1919: De Indische Reus, het I.E.V.
Op 13 juli van dit jaar zal het vijf-en-veertig jaar geleden zijn, dat het Indo-Europees Ver
bond werd opgericht. Dat dit historische feit in de grote Indo-gemeenschap in Nederland en
de zeer ruime vriendenkring er om heen niet vergeten mag worden en NU AL de voor
bereidingen getroffen worden om die dag waardig te vieren. Gaarne biedt Tong-Tong voor
dit doel zijn kolommen beschikbaar opdat nog éénmaal zal kunnen leven het bezielende:
„Eén voor allen, Alleen voor Eén!"
Ook al bestaat het I.E.V. niet meer en zijn
(evenals van het KNIL) ook haar talloze
grote verdiensten voor Nederland én voor
Indonesië vergeten!
Vergeten?
Op het ogenblik dat ik de pen tot schrijven
zet, komt een legioen herinneringen als een
bandjir bij me op. Op de eerste plaats aan
Mensen, die dit IEV groot hielpen maken.
Mensen met menselijke fouten en gebreken,
maar daarnaast ook met karaktereigen
schappen en verdiensten, zo groot als we
ze na het I.E.V. nog maar weinig hebben
teruggevonden in onze gemeenschap.
Karei Zaalberg, die het idee concipieerde
en de stootgever was voor de oprichting
Anton van Lingen, „de man met het grote
hart" Tjalie Pesch, de d'Artagnan van het
IEV Arthur Chatelin, „de man van het
laatste woord" Ch. A. E. Granpré Molière
Mr. A. H. van Ophuijsen, „één voor allen,
allen voor éénl" Mr. K. L. J. Enthoven
F. H. („Dick") de Hoog, de prima inter pares
H. Back Kolling G. J. Zuijderhoff
Dr. M. H. van Lawick van Pabst Mr. W.
Augustin Drs. J. B. A. F. Mayor Polak
Mr. A. A. M. Lapré Reints Bok M. J.
van IJzendoorn Ir. E. D. Wermuth Dr.
Vrijburg - Mr. Blaauw Ir. E. D. Wermuth
„Archie" Bogaardt A. L. Horst
J. F. Cooke A. L. van Lissa F. H.
Zeydel N. Beets Ir. M. F. Razoux
Schultz Dr. H. van Zuylen A. F. J. de
Rozario (Ader) W. Doeve Mr. V. W.
Ch. Ploegman W. P. A. Alberti E.
Sigmond - Ahn R. F. Weiss.
Ik noem ze op zonder veel onderscheid en
vrij onverschillig voor historische volgorde
en het spijt me al direct dat ik minstens
een dozijn namen hier niet noemen kan,
omdat ze me maar niet te binnen willen
schieten, ook al staan de betrokkenen duide
lijk, groot en moedig voor mijn geestesoog.
Ook al dadelijk voel ik bescheiden aan mijn
mouw trekken en fluisteren: „Zou je die ook
wel noemen en die...?"
JA! Ja en nog eens ja. Want ALLEN durfden
uit te komen voor een mening, allen waren
strijdbaar, allen waren in vergelijking met de
grote lauwe massa energiek in enorme mate
en allen hebben meegeholpen de Indo op te
heffen uit een onzeker en Nederland on
waardig bestaan van eeuwen. Een „grand
salut" verdienen allen!
Hoevelen van hen zijn in vergetelheid ge
storven, hoevelen leven nu nog in een rustig
en waardig stilzwijgen in teruggetrokkenheid
en weer hoevele anderen zijn in een nieuwe
vaart tóch omhooggeschoten, maar daarom
niet rninder „oud-gardist" van klasse. Wij
weten toch dat de drie honderd duizend In
do's in Nederland niet hier zouden zijn als
het I.E.V. niet bestaan had?
Laat ons een korte sprong terug maken in
de historie naar het eind van de vorige
eeuw toen nog steeds miljoenen ingezete
nen van Ned. Indië ongegroepeerd in orga
nisaties vredig tesamen leefden. De Indi
sche „maatschappij" werd toen gevormd
door „Inlanders" (de naam Indonesiër be
stond toen nog niet), Chinezen, Arabieren,
„Indo's" (de naam bestond toen nog niet),
Hollanders en andere Europeanen. Het aan
tal Europeanen niet-Nederlanders was toen
nog erg groot. Een lezer (oud-gediende)
schreef mij eens dat het Subsitentenbatal-
jon meer op een bataljon leek van het
Vreemdelingenlegioen, zóveel niet-Neder
landers dienden erbij!
KAREL ZAALBERG
Er bestond eigenlijk maar één (zij het niet
duidelijk omschreven) onderscheid: mensen
met een Europese status met hun blanke
huid als eerste kenmerk, „hier-geborenen"
niet-lnlanders, en Oosterlingen uit „De
Rest van Azië". Deze status, waarbij burger
rechten onvoldoende omschreven waren,
was voor velen misschien wel onbevredi
gend en hier en daar waren wei „bewe
gingen" om meer zekerheid te scheppen,
maar men wist eigenlijk nooit goed in welke
richting men zoeken moest. Er bestond geen
voorbeeld van maatschappelijke ordening,
die men kon overnemen.
Indo's' leefden hoofdzakelijk als ambtenaar
(voorheen als „pennist") „tussen de wal en
het schip". Geen „Inlander" zijnde waren
zij verstoken van grondrechten en dus van
(klein)-landbouw. Niet door hun geboorte
erkend als volwaardig Nederlander (zonder
officiële status van Europeaan) en zonder
de vaste banden met het Europese vader
land zoals de „import-Nederlander" stonden
zij alleen. In de handel konden zij tegen
Chinezen, Arabieren en Indonesiërs niet op.
De Indo-maatschappij werd bepaald door de
familieband. Wie zelfs geen familieband had
en dus geen protectie, was „aan de duivel
overgeleverd". De toestanden die Pa van
der Steur vond in Magelang, waren eigenlijk
over heel Indië te vinden. „De Paria van
Glodok" was een reëele figuur. Maar hoe
kwam men uit dit bestaan?
Het valt niet mee de écht-lndische geschie
denis te schiften uit de vele studies over
die tijd. En de oorzaken te ontdekken die
leidden tot veranderingen. Ikzelf geloof dat
een over het algemeen ondergeschikt ge
acht voorval eerste oorzaak was van de
vele snelle veranderingen in de 20ste eeuw.
En die oorzaak kwam van buiten.
In Indië was men maar oppervlakkig be
wust van de snelle opkomst van Japan. Dat
in de Japans-Russische oorlog het kolossale
Rusland verpletterend werd verslagen,
sprak misschien alleen in sterke mate tot
de verbeelding van vele Indonesiërs die
„bij" waren. Maar deze oorlog had een apart
staartje voor Indië, want in een overeen
komst tussen Nederland en Japan in 1899
gaf Nederland aan Japanners in Ned. Indië
dezelfde status als Europeanen. Men stelle
zich dat gijed voor: een handjevol mensen
met Europese status tussen de miljoenen
zónder die status. En daar mochten de
Japanners bij zijn! „Tjap Djepèng" was
nog vele decennia later een kenmerk van
inferioriteit in Indië, niet zozeer voor Japan
ners als wel voor wat zij produceerden. En
mensen die zó weinig opbrachten, kregen
dezelfde status als Europeanen?!
De Chinezen waren het ergst geschokt,
maar over het algemeen luwde de veront
waardiging over dit „meten met twee ma
ten" snel. Men was echter wakker gewor
den en in snelle successie ontstonden orga
nisatorische werkzaamheden aan „status-
bouw", niet politiek georiënteerd (want iede
re burger blééf loyaal), maar gericht op
economische vooruitgang en onderwijsver
betering. We zien in korte concessie het
ontstaan van:
De Semarangse Kiesvereniging (1903),
De Vereniging Insulinde (1907, Arendsen de
Wolff en Aronds),
Budi Utomo (1908, Wahidin Sudiro Husodo
en Raden Sutomo),
Sarekat Dcgang Islam (1911), gereorgani
seerd in Sarekat Islam in 1912 (Tjokro
Aminoto en Abdul Muis),
Muhammadyah (1912, Kiai Hadji Ahmad
Dahlan).
In dit jaar 1912 werd ook de sinds 1898
bestaande Indische Bond van hulpverlening
(Ch. Beynon en H. Verheye) door verande
ring van de statutaire grondslagen een
actieve sociale organisatie en werd de
Indische Partij gesticht met als leidende
figuren E. F. E. Douwes Dekker, Tjipto
Mangoenkoesoemo en Soewardi Soerian-
ingrat. Door het uitgesproken politieke
karakter van deze Partij verleende de
Regering geen goedkeuring aan de Sta
tuten en toen de leiders voortgingen met
hun werk, werden zij verbannen (in 1918
kwamen zij terug).
Opgemerkt moet worden dat al deze organi
saties met uitzondering van de Indische
Partij zich niet (uitgesproken) op, politiek
terrein bewogen. P.K.I., Perhimpoenan Indo
nesia (geboorte van de naam Indonesië in
de politiek) en P.N.I. kwamen pas in 1920
en 1922.
4