TONG TONG BOEKENCLUB 777 ft Twee wonderlijke boeken van buitenlanders over onze Indische maatschappij De oorlog met Japan heeft de Nederlander in Indië vermoedelijk dieper geschokt dan hij zelf wel beseft. Een poging tot een ernstiger terugblik, een verlangen om de diepere gronden te peilen, hebben wij in de Nederlandse literatuur nog niet gevonden. In de meeste boeken en korte verhalen, te kort na de oorlog geschreven, vinden wij alleen veront waardigde uitbarstingen en zelfs onbeheerste scheldpartijen op „die spleetogige krombenige verraders en wreedaards". De krijgsgevangene wordt over het algemeen afgeschilderd als een nobel, lijdend mens. De contrasten zijn overtekend, en wat ook waar mag zijn van wat alzo beschreven is, het bleef allemaal in het lagere zinnelijke vlak, zonder verbeelding en zonder begrip van het eeuwige raadsel van Oorlog en Vrede en van de onvermijdelijke botsing van culturen en rassen. Ik heb hier voor me liggen twee boeken over die verschrikkelijke tijd in Indië, beide geschreven door buitenlanders, die m.i. ongeëvenaard zijn in de Nederlandse litera tuur. Het ene boek is geschreven door een man, Zuid-Afrikaan, het andere door een vrouw, Engelse. De keuze van de titels toont aan, dat beide trachten diepere oor zaken van de oorlog in Indië te ontdekken: „Het zaad en de zaaier" en „Indo". Het eerste boek is geschreven rondom het thema van de Kerstviering en heeft een diep Christelijke grondslag: „Als wij onze vijanden vergeven willen, wie en wat zijn onze vijanden, en is vergiffenis logisch?" Het verraad van Judas, de belofte van ver giffenis en vrede. Het is een poging om in de verschrikkingen van de oorlog het zaad te ontdekken van de nieuwe vrede. Het andere boek lijkt op een lager niveau geschreven en verhaalt van de „avonturen van een Indisch meisje met Europeanen, Japanners en Indonesiërs. Wij weten niet of de schrijfster zelf in Indië was in die dagen, maar ze schrijft met een verbazing wekkende intuitieve precisie over veel maatschappelijke en psychologische karak teristieken. Zij verkoos als middelpunt de „Indo": de mens tussen twee beschavingen. Curieus ook dat een buitenlandse de naam en hoedanigheid van de Indo kent en erkent, terwijl in Nederland zelf (en zelfs bij een groot percentage van de Indo-groep) de naam en figuur taboe zijn! Laurens van der Post: „The seed and the sower". Uitg. William Morrow and Company New York. Wat al spoedig duidelijk wordt bij het lezen van dit boek, is dat de schrijver niet geijkt Europees denkt, maar „Oosters mythisch en zelfs transcendentaal". Geen analyse, geba seerd op onderzoek van feiten volgens wetten van oorzaak en gevolg, maar een opstijgen ineens naar een hoger niveau van waar wordt neergeblikt op twee lange wegen, die samenkomen op één punt: de oorlog tussen Oost en West. In drie momen ten beleeft de schrijver de universele en eeuwenoude tragiek van het oorlogsconflict: „Christmas Eve", „Christmas Morning" en „Christmas Night". Het valt vaak niet mee de schrijver te volgen op zijn „zonderlinge denktochten" en ook al is men het met zijn benadering van het probleem niet eens, noch met de „techniek" van oordeelsvor ming, er blijft na lezing van het boek over een soort dieper inzicht, een begenadiging: de oorlog in Indië was niet alleen maar een „rot-ervaring" die na nijdige kritiek liefst vergeten moet worden, maar een soort openbaring voor hen die geloven. Van der Post begint met de waarneming van de ons zo bekende feiten: de wrede Japanse kampcommandant; de schrikaanja gende kreet „Kural", maar dringt dan op eens in het hart van die Japanner binnen: „Hara was de levende mythe, de expressie in menselijke vorm, de personificatie van de intense innerlijke visie die, heel diep in het onderbewustzijn, het Japanse volk tesamen houdt en hun denken en habitus vormt en leidt. We moeten niet vergeten dat twee duizend en zeven honderd volle ommegan gen van het gezag van zijn Zongodin in Hara brandden..." „Zie hem recht in de ogen. Er is niets ignobels of onoprechts in; alle ene voorhistorisch licht, opnieuw ont stoken, versneld en brandend. Er is iets aan die kerel dat me er eerder toe brengt hem te respecteren". Vooral deze laatste zin (stelt de schrijver meteen vast) was ketterij voor ons in die dagen en is het nu nog. Maar desondanks gaat de schrijver voort. Hij heeft net als wij in krijgsgevangenschap vaak de tijd gehad om op de natuur te letten, de spathodea's in het 4de en 9de Bat., de prachtige zons ondergangen, de onvergelijkelijke maan nachten zoals men ze op het noordelijk halfrond niet kent. Hij achterhaalt deze ondoorgrondelijke, soms angstaanjagende, soms serene natuur in de ziel van Hara, die hij ziet als de maan zelf: „Bij wassende maan en hoe kén zij wassen in de zachte, fluwelen hemel van Insulinda, hoe zij groei de en haar normale gouden mystiek bran dende proporties scheen te verdubbelen in die zachte, elastische lucht; hoe zij in sere ne kalmte zweefde over de wijde valleien, tussen vulkanen als een heilige lamp, terwijl de mist op aarde, gemengd met de geur van kruidnagel, notemuskaat en alle welriekende kruiden van Insulinda, zweefde tussen de hoog oprijzende bomen als wierook rond om de pilaren van een tempel..." Hier is voorwaar een man, die de tropen gezien en doorleefd heeft in zijn hoogste en eeuwige waarden. Niet alleen in de mystieke maan of „the great hunter Orion, gliding smoothly, with his Red Indian swing through the black wings on the edge of the Milky Way, unheeding of the clear song and bright twitter of lesser stars...", maar ook in de roep van de „cheechak" (tjitjak) en de frêle botja-angon op zijn karbouw („the Beast in some ancient legend come to life"). Het boek zit vol zulke kleine waar nemingen, zó meesterlijk neergezet in een paar eenvoudige woorden, dat wij betwijfe len of de man, die Indië niet kent, het boek wel waarderen kan, zoals wij het kunnen doen. Van der Post ziet symboliek waar wij alleen geografie zien: het legercommando van onze strijdkrachten was gevestigd op de hellingen van de Tangkoebanprahoe: een onheilspellende aankondiging van het onder steboven keren van ons Schip van Gezag. En hij kijkt nauwlettend naar de mannen die op de terrassen van Preanger Hotel en Hotel Homan onder het eindeloos heffen van de glazen „Wij zijn niet bang!" zingen als een grotesk bewijs dat zij wél bang zijn. Indo's voelen verwantschap met de Trans vaalse schrijver, als hij, vertellend van zijn jeugd in Zuid-Afrika, noteert dat jongere broers Boetje heten (net als bij ons) en hoe oudere gerespecteerde mannen, allemaal Oom genoemd worden (net als bij ons). Het boek zit in feite vol kleine en grotere trekjes, die hem stempelen tot een soort Indischman. Heeft hij daarom de tragiek van de oorloo in Indië kunnen doorgronden als geen ander? Het is onmogelijk dit uitermate intens geschreven boek op de voet te vol gen: de symboliek van Dood en Leven op aarde terug te vinden in het kleine jongetje dat een speelgoed sabel heeft en het meisje met haar pop; de symboliek van de twee ling: één uitgesproken blank en één donker type; de oorlog als onvermijdelijke winter- nachtstormen op de grens van twee sei zoenen, enz. enz. Vele kleinere foutjes willen wij graag ver geven, en als wij het niet eens zijn met Van der Post's Kerst-visie op de oorlog, het spijt ons geen betere visie te kunnen opbrengen op gelijke hoogte. Emily Hahn: „Indo". Uitg. Doubleday Co., New York. Toen ik het boek in de etalage zag staan, daar in het verre Amerika, dat niets van Indo's afweet, was ik stomverbaasd. Zelfs in Nederland bestaat geen boek van die naam, die voor zeer velen doodgewoon „taboe" is. Van het omslag staarde een uitgesproken Indisch type mij aan, achter grond klapperbomen en Bali-pagodes. Ik nam het boek in de hand en las in de om slag „In 1939 Julie de Jong on the boat to Java a cool strikingly beautiful Eurasian with an unknown past and a strange role in the future. As a child in a Dutch orpha nage she had become unalterably convinced 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 8