Morebil De boenglon van Landok Door het artikeltje over onze djalaks in het laatste T.T. nr. (verleden jaar med. aug.?) zou ik U hierbij graag een belevenis van onze kater met deze vogels willen vertellen. Ik weet niet of U ooit iets dergelijks heeft gezien of gehoord, in elk geval wil ik U o.v. staaltje van gemeenschapszin onder deze vogels niet onthouden. Het was in 1947 dat we in Bandoeng woon den, achter het klooster aan de Bengawan- laan. Zoals de meeste huizen daar, had ook het onze een behoorlijk achtererf. Deze werd begrensd door de muren van de buren enerzijds, en de bijgebouwen anderzijds, die doorliep tot aan de put bij de brandgang muur, welke aldus het erf aan de achterzijde afsloot. Djeroek garoet, dj. bali, djamboe kloetoek en pisangbomen omringden een grasveld, dat 't grootste deel van het erf besloeg. Slechts een klein gedeelte werd bestemd om wat groente op te planten. Destijds kon ik nog geen enkele bediende ertoe over halen om op het erf te slapen, zodat ik elke morgen vroeg het vuur in de anglo diende aan te maken voor het koffiewater etc. (het gas was er nog niet aangesloten). Op een kleine zitbank op het uitgebouwde deel vóór de keuken, naast de gootsteen, zat ik er dan al doezeldoppend van de slaap de anglo te be-kipassen: met de gebruike lijke regelmaat, of verwoed keboet-keboe- tend, naarmate ik me al dan niet verslapen had. Onze kater Morebil, zoals z'n naam Op zekere dag riep de kokki: „Toean, toean, binatang maoe gigit! (Mijnheer, mijn heer, een beest dat mij bijten wil!). Ik greep mijn stok met zakje voor het vangen van vlinders, e.d. en rende zo snel mogelijk naar de plek waar het roepen vandaan kwam. Ik zag hoe de kokki met geheven sapoe lidi klaar stond om daarmede een dier te slaan, dat zich ontpopte als een boenglon (Calotus jubatus), die haar dreigend aankeek terwijl zijn keelzak zenuwachtig op en neer ging. Calotus stond op het punt de kokki in het al zegt, roetzwart van neuspunt tot staart- eind, hield me daarbij vaak gezelschap. Hij was alle katers verreweg de baas; als jager, vechter dan wel als minnaar had hij zijn gelijke niet. De meeste katers gingen hem in een wijde boog uit de weg, en de enke len die het waagden hun krachten met hem te meten, namen spoedig schielijk de vlucht. Wanneer er regen in de lucht hing, scheer den zwaluwen wel eens vlak bij de grond op ons grasveldje om de zwermen insecten te verschalken. Meer dan eens hebben we Morebil daarbij in actie gezien; hoe hij om zichtig naar 't midden van 't veld kroop heel langzaam, met de buik plat langs de grond. Aan het lichtelijk trekken van de bovenlip, die zijn snorharen deden trillen, was te merken hoe hij zijn emotie amper kon be dwingen. Vertrouwend op hun snelheid en wendingsvermogen bleven de zwaluwen boven en langs Morebil heenscheren, terwijl nun snaveltjes snappende geluidjes maak ten. Dan ineens!... een flitsende sprong nage noeg verticaal in de lucht van het soepele kattenlijf... en Morebil had er één te pakken, geklemd tussen beide voorpoten, die hij vervolgens smakelijk oppeuzelde in een hoek van de tuin. Wanneer de djamboe kloetoek echter rijp was, kon het in de boom wel eens krioelen van de djalaks, zodat de takken dreigden te breken onder hun gewicht. Een hele zwerm van zeker gezicht te vliegen. Hij bevond zich op een houtmijt, waar de kokki een paar stukken hout van wilde wegnemen. Haar vlug opzij schuivende, wilde ik alvo rens het diertje te vangen, het fotograferen. Blijkbaar had hij het niet begrepen op de glinsterende lens, maakte dat hij wegkwam en zocht een toevlucht in een struik. Hier lukte het me beter om hem te naderen en een goede foto te maken. In rust en op een groenachtige ondergrond is zijn huidskleur donkergroen bij het grijsachtige af. Maakt hij zich boos of bevindt hij zich op een donkergekleurde ondergrond, dan wordt zijn huidskleur tot zwartachtig grijs, of bruin. Om deze huidsverkleuring noemt men hem wel de Indische kameleon, doch het dier is beslist geen kameleon, maar een hagedis soort. Hij jaagt op vlinders en kevers en legt spilvormige eieren die achter boom schors worden gedeponeerd of in andere dergelijke hoekjes verborgen of begraven worden. Van deze Calotus zijn twee vormen te vin den: Calotus jubatus en Calotus cristatellus die sterk op elkander gelijken. In vele terra riums kan men hem in Europa vinden, maar van zijn heftigheid blijft weinig over en zijn woede bepaalt zich in de enge cel, waarin hij geen gymnastische toeren kan maken, ertoe zijn verpleger woedend in de vinger te bijten, zo hij daartoe de gelegenheid krijgt. Men kan hem dan ook de ruimte geven met in zijn kooi enkele struiken te planten. Hierin kan men dan de kevers en vlinders ook in loslaten. Hij vangt ze wel. J. C. H. twintig tot dertig stuks maakten er een leven als een oordeel. Morebil had er wel eens zijn felgroene ogen begerig op gesla gen, zelfs ervoor via öe muur in de boom geklommen om er eentje te vangen, doch ze wisten steeds tijdig te ontsnappen en had Morebil het voor 't nakijken; met knip per-oogjes en op en neer slaande staart van spijt. Immers, een djalak was altijd nog een vettere hap dan een zwaluw of mus. Katers plegen voorts op gezette tijden hele dagen, soms een week of langer nog achter een weg te blijven, om tenslotte broodmager en uitgehongerd weer terug te komen. Tijdens zulk een amoureuze escapade van onze kater, die juist samenviel met het rijpen van de djamboes, toonden de geve derde rakkers zich hoe langer hoe brutaler. Sinds door hun ge-ruzie een hele wan met kerak, wat er te drogen lag, van het afdak boven de gootsteen op de grond was gegle den, zij daar hun feestmaal voortzetten, kwa men ze er vaker terug. Er kon niets meer veilig drogen op dat afdak; zelfs dèngdèng sleepten zij mee tot op het gras onder hun boom. Zodoende had den de djalaks hun territorium uitgestrekt tot vóór de kookplaats onder het afdak. Zo verging het ook de morgen, volgende op de avond, waarvan Morebil al kopjesgevend en bedelend om lekkere hapjes, weer thuisge komen was. Gewoonte getrouw lag hij inééngerold dicht bij de anglo zijn roes uit te slapen. Het vuur zinderde en liet de ketel al zingen. De één na de ander hadden de djalaks zich neer gezet in de djamboeboom, zodat weldra de gewone zwerm er bezit van had genomen. Ze streken zich de veertes glad, kibbel den, snoepten van de vruchten en tjètterden van jewelste. Enkelen streken neer op het grasveld om een walang te achtervolgen of trokken niet driftige rukjes een pier uit de grond. Anderen hipten overmoedig naar de afvoergoot van de gootsteen onder het afdak op zoek naar etensresten. Morebil deed één oog open... het andere volgde... hief dan langzaam z'n roetzwarte kop op, snoof eens in de lucht, en zette zich in postuur. Arme rakkers, dacht ik meewarig, jullie noodlot komt nu in actie en wee die hij te pakken krijgt, want hij is uitgehongerd! Morebil bewoog zich in de richting van de drukdoende vogels; gebruik makend van alle strategische punten, graspolletjes en oneffenheden, met elke vezel van z'n lijf gespannen, sloop hij naderbij... centimeter voor centimeter... Even later kondigde een luid krijsen aan, dat hij er één te pakken had, terwijl de rest: brrrt, brrrt! opvloog naar de boom onder luide protestkreten van schrik en vertwijfe ling. Wild met de vleugels slaand, klonk het doordringende kriejèk-kriejèk van de ter doodveroordeelde. De schrik en ontsteltenis van de troep duurde evenwel niet lang, en wat ik niet voor mogelijk had gehouden, nooit gehoord of gezien had, gebeurde nu. De hele troep djalaks van wel zeker twintig stuks, stortte zich als één man (pardon, vogel) op onze Morebil, die niet wist wat hem overkwam. Ze sloegen hem met hun vleugels, pikten vinnig waar ze hem maar konden raken (Lees verder pag. 19) 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 18